Journalisten beoordelen textbites van politici: stijlbloempjes, bluf en bloopers

6 minutes to read
Article
Tom Van Hout
26/11/2016

Honderd jaar geleden schreven journalisten netjes op wat kamerleden en bewindslieden in hun vergaderingen bespraken. De journalist was een notulist, en moest zich aanpassen aan de procedures van het politieke bedrijf. Het interview bestond al, maar bleef lang een brutale Amerikaanse nieuwigheid. Europese staatslieden waren er te gesloten voor, aldus een handboek voor journalisten uit  1885: ‘Misschien verandert dit mettertijd en dan zal ook elke welingerichte redactie haar eigen interviewer hebben.’

De verhouding tussen pers en politiek is in een eeuw ingrijpend veranderd: nieuwsmedia zijn niet langer toeschouwer, maar regisseur, en politici passen zich aan aan de formats van de media. De journalisten zijn niet de sterren, dat blijven de politici en andere actoren zoals sportlui en celebs, maar zij hebben niet langer de leiding over de voorstelling. Mediatisering, wordt dat wel genoemd. Mediatisering (Van Hout & Burger 2017) is een parapluterm voor allerlei processen van toenemend mediagebruik en het doortrekken van een medialogica naar andere aspecten van de samenleving. Deze processen jagen taalverkeer aan en lokken reacties en reflecties uit op dat taalverkeer. Anders gezegd, mediatisering heeft zowel een discursief als een metadiscursief effect van intensivering.

Textbites

In een gemediatiseerde publieke ruimte is communicatie - hoe een politicus (zich ver)spreekt - een thema op zich, met nieuwswaarde. De Vlaamse krant De Standaard besteedt er zelfs een (lichtvoetige) rubriek aan: Ongehoord. Wekelijks tien uitspraken van politici en andere beroemdheden, met een regel commentaar.

“A white hemd and a red tie.”
Minister Crevits legt in Texas uit hoe minister-president Peeters gekleed gaat en bewijst meteen hoe eenvoudig Engels is. Everybody cans it.

Een korte quote, gevolgd door een een- of tweeregelig ironisch juryrapport. Dat is alles. Het format is ook in andere landen bekend, maar heeft nog geen naam. Laten we deze bewust uit hun context geknipte en becommentarieerde quotes textbites noemen, naar analogie met soundbites. Dit soort van pseudo-kritische mediarubrieken zijn een dankbaar studieobject om mediacommunicatie als spreekregime (Kroskrity 2000) te onderzoeken. Laten we de oefening even maken.

Van 2011 tot en met 2014 publiceerde De Standaard 678 textbites van Belgische en buitenlandse politici. Wat meteen opvalt is dat textbites een publiek van insiders en nieuwsjunkies veronderstellen. De gereanimeerde quotes zijn losgemaakt uit de context waarin ze openbaar werden en het commentaar bevat zelden een hardop uitgesproken oordeel. Een expliciete veroordeling als de volgende is een uitzondering in ons corpus:

“Mussolini heeft veel goede dingen gedaan.”
Silvio Berlusconi komt nogal ongepast uit de hoek op een herdenking ter gelegenheid van de Internationale Herdenkingsdag voor de Holocaust.

Deze textbites zijn een genre voor goede verstaanders, maar dat zijn de lezers waar de rubriek ‘Ongehoord’ voor bedoeld is: als vaste kijkers van een soapserie herkennen ze de personages en zijn ze zich bewust van de onuitgesproken regels voor wat je wel en niet kunt zeggen als politicus. Het gaat echter om meer dan taal: de zedenmeesters van De Standaard bekritiseren ook het morele gehalte van de uitspraken.

Altijd in hun rol

In de mediamaatschappij is het persoonlijke politiek. Om authentiek over te komen, moeten politici paradoxaal genoeg voortdurend in hun rol blijven. Dat betekent niet alleen: een consistente boodschap uitdragen, maar ook in uiterlijk, eigenaardigheden en taalgebruik een herkenbaar imago cultiveren. Dat imago is de boodschap ('message' volgens Silverstein 2011). Die boodschap kan positief zijn ("een doortastende politicus"), maar ook negatief. Zo wordt voormalig eerste minister Elio Di Rupo neergezet als een ijdeltuit:

“Elio was ik, Elio ben ik en Elio zal ik blijven.”
U mag zelf raden van wie dit citaat is, in een programma waarin hij werd voorgesteld.

Gewonemensentaal

Wanneer politici zich verspreken, vallen ze uit hun rol. Gehaspel is nieuws:

“Vraag me niet te reageren op een individuele feed, eh friet, eh tweet.”
Karel De Gucht wil (in Reyers Laat op Eén) wel de Europese Commissie verdedigen en de aanpak van de bankencrisis. Maar op de kritiek van mensen als Egbert Lachaert reageren, dat is niet zijn bedoeling.

Journalist en lezer kunnen elkaar de hand schudden: zij hebben meer verstand van moderne media dan Eurocommissaris De Gucht en zouden zo’n fout natuurlijk nooit maken. Ook onbedoelde dubbelzinnigheden worden te kijk gezet:

“Thuis kan ik mij volledig blootgeven.”
Wouter Beke vertelt in het CD&V-ledenblad dingen die, zo vermoeden we, letterlijk en figuurlijk waar zijn.

Ongelukken met beeldspraak behoren in ‘Ongehoord’ tot de populairste missers:

“Het water staat de binnenschippers letterlijk aan de lippen.”
Minister Crevits kent zowat alles van beeldspraak.

Bonuspunten krijgen politici daarentegen voor compacte, concrete uitspraken.

“Laten we ideeën najagen, geen normen voor de douchekoppen.”
Martin Schulz, de voorzitter van het Europees Parlement, vindt (in NRC) dat de Europese Commissie best wat ambitieuzer mag zijn.

In veel quotes zijn klassieke stijlfiguren te herkennen. Hier gebruikt een parlementariër een polyptoton, herhaling van woorden met dezelfde wortel:

De Vlaamse regering moet keuzes maken, daarvoor is ze gekozen. [onze cursivering]
Open VLD-fractieleider Sas Van Rouveroij legt de Vlaamse regering uit hoe het politiek systeem werkt.

In de volgende quote gaat het om de burgemeester van Aalst, van wie een filmpje op Internet verscheen waarin was te zien hoe ze met haar vriend de liefde bedreef op een toren in Griekenland. Een parlementslid verpakt zijn commentaar in een antimetabole, herhaling van dezelfde woorden in omgekeerde volgorde:

“De burgemeester van Aalst verwarde public relations met relations in public.”
Lode Vereeck solliciteerde met een bij wijlen humoristische tussenkomst in het Vlaams Parlement naar een eindejaarsconference op de VRT.

Dergelijke retorische kunststukjes ontvangen lof. Maar het gaat de taaljury van ‘Ongehoord’ niet alleen om stilistisch meesterschap, maar ook - en misschien wel meer - om morele kwaliteit.

Opscheppen

Politici die bluffen, kunnen rekenen op kritiek:

“Ook al ben ik een ondeugende jongen, 33 meisjes in twee maanden lijkt me zelfs wat te veel voor een 30-jarige.”
Silvio Berlusconi zegt dat hij te oud is voor alle seks waarvan hij wordt verdacht. (La Repubblica)

“Ik kan me geen Sovjetleiders van na de Tweede Wereldoorlog herinneren die even hard werkten.”
Russische premier Vladimir Poetin vindt zichzelf de hardst werkende Russische leider in jaren.

Het tegendeel van opschepperij, zelfspot, stellen journalisten juist op prijs. Bart De Wever heeft succes met de running gag over zijn gewicht:

“Toen de camera’s me onlangs in het toilet opwachtten, overwoog ik ernstig om via het toiletraampje aan de journalisten te ontsnappen. Maar ik was bang om te blijven steken.”
N-VA-voorzitter Bart De Wever haalt herinneringen op aan één jaar onderhandelen.

“Het diner na het college wordt geschrapt. Niet omdat ik mijn eetgewoonten wil opdringen, wel omdat het te duur is.”
Bart De Wever bespaart in Antwerpen.

Geen mediakritiek, graag

De Wever is met zijn pittige uitspraken een van de vaste leveranciers in de rubriek. Hij richt zijn pijlen behalve op politieke rivalen ook graag op de media:

“Zelfs als ik de wc te hard doortrek, zullen analisten er allerhande dingen achter zoeken.”
Bart De Wever vindt dat hij wel erg nauwgezet gevolgd wordt door politieke specialisten.

Sommige journalisten gedragen zich volgens De Wever zelfs als politieke rivalen. Over een commentator:

“Als Luc Van der Kelen tegen mij wil opkomen, moet hij op een lijst staan. Hij moet niet doen alsof hij journalist is.”
Bart De Wever heeft het niet zo begrepen op de commentator van Het Laatste Nieuws. “Alles wat excessief is, heeft geen betekenis”, zegt De Wever daarover.

Andere politici zien zelfs in elke journalist een tegenstander:

“Een oppositieleider en een journalist; dat komt min of meer uit dezelfde hoek.”
Vlaams minister-president Kris Peeters bewijst in Villa Politica dat hij een open blik heeft op de journalistiek. En de politiek.

Hier trekken de journalisten van De Standaard een grens: politici moeten niet aan journalisten vertellen hoe ze hun werk moeten doen. Seksisme maakt het er niet beter op:

“Zeg, madammeke.”
Herman Schueremans vindt dat de journaliste Marjan Temmerman van De Ochtend (Radio 1) niet te hard moet doorvragen over zijn beperkte activiteit als Vlaams parlementslid.

Journalisten laten ook graag gestuntel zien van politici die zich op eigen kracht in de media begeven:

“I got 42.484 points while escaping from a Giant Demon Monkey. Beat that!”
CD&V-voorzitter Wouter Beke tweet enthousiast zijn score in een computerspelletje. Of misschien heeft een van zijn kinderen ergens op een paar verkeerde knoppen gedrukt.

Laat media maken liever aan vakmensen over, is de boodschap. Politici leveren de inhoud, journalisten maken er nieuws van. In rubrieken met textbites laten journalisten zien hoe ze de verhoudingen wensen. Door de uitspraken uit hun context te lichten en van een nieuw frame te voorzien, kunnen journalisten zichzelf presenteren als kalm, gematigd en rationeel, tegenover de opgewonden, emotionele en bij tijden vijandige politici. De ene keer zetten journalisten een politicus een lauwerkrans op het hoofd, de andere keer zijn ze het jongetje dat wijst op de ontbrekende kleren van de keizer. De tijd dat ze louter notuleerden behoort tot het verleden. Ze recycleren nieuws door 'sappige' textbites te bundelen in metapragmatisch weekoverzicht. Politiek als feuilleton, de journalist als arbiter elegantium en de inhoud als bijzaak.

 

Literatuur

Kroskrity, P. (Ed.). (2000). Regimes of Language: Ideologies, Polities, and Identities. Santa Fe: SAR Press.
Silverstein, M. (2011). The “message” in the (political) battle. Language & Communication, 31(3), 203-216.
Van Hout, T., & Burger, P. (2017). Mediatization and the language of journalism. In O. García, N. Flores & M. Spotti (Eds.), Oxford Handbook of Language and Society (pp. 489-504). Oxford: Oxford University Press.