bernlef, 10 jaar overleden,

Over de biografie van schrijver Bernlef: de biografische waarheid is niet te achterhalen.

11 minutes to read
Article
Sander Bax
28/10/2022

Op 29 oktober is het tien jaar geleden dat de schrijver Bernlef – in het dagelijks leven Hendrik Jan (Henk) Marsman – overleed. Bij het grote publiek is Bernlef vooral bekend geworden als de auteur van de succesvolle roman Hersenschimmen (1984), een roman die ook vandaag de dag nog bovenaan de lijstjes van veelgelezen boeken in het voortgezet onderwijs prijkt. En dat is terecht, want Hersenschimmen is een uitzonderlijk goede roman die op een literaire manier inzicht geeft in wat de ziekte van Alzheimer kan betekenen. Maar hoe belangrijk die roman ook is, Bernlef was veel meer dan dat. Hij beoefende verschillende genres (proza, poëzie, essay) en werd daarvoor ook breed gewaardeerd, wat onder meer moge blijken uit het feit dat hij in 1994 de P.C. Hooftprijs kreeg voor zijn poëzie. In 2008 werd zijn status bevestigd toen hij als auteur van het boekenweekgeschenk De pianoman veel media-aandacht kreeg. 

Een biografie over Bernlef

In de jaren zestig maakte Bernlef naam door met zijn vrienden K. Schippers en G. Brands het tijdschrift Barbarber op te richten en daarmee de avant-garde een speelse, nieuwe impuls te geven in de Nederlandse literatuur. Later werd hij een van de meest internationaal georiënteerde Nederlandse schrijvers (wat tot uiting komt in vertalingen van veel Zweedse en Amerikaanse auteurs), schreef hij veel over beeldende kunst en film, en over zijn grote liefde, de jazz. Bernlef is niet alleen als schrijver een intrigerende figuur in de Nederlandse cultuurgeschiedenis van na de Tweede Wereldoorlog, ook zijn activiteiten in het literaire en culturele netwerk bieden een mooi perspectief op die geschiedenis. Zo was Bernlef criticus voor onder meer De Groene Amsterdammer, Het Parool, Algemeen DagbladDe Gids en Haagse Post, werd hij vanaf 1977 redactielid van het literaire tijdschrift Raster en was hij (bestuurlijk) betrokken bij de Raad voor de Kunst, de Vereniging voor Letterkundigen, het fonds Schrijvers in Nood en de Stichting Jazz in Nederland. 

Sinds 2016 werk ik op verzoek van Uitgeverij Querido aan zijn biografie. In de afgelopen jaren heb ik daardoor het grote genoegen gehad om veel van Bernlefs familieleden, vrienden en bekenden (soms meermaals) te mogen spreken. Die vele gesprekken hebben er niet alleen toe geleid dat ik intensief ben ingewijd in het leven van de mens Henk Marsman, maar ze zorgden er ook voor dat ik verschillende van zijn intimi heb mogen leren kennen. Sommigen van hen zijn nu, tien jaar na zijn dood, helaas ook niet meer onder ons. Bernlefs echtgenote Eva Hoornik overleed op 24 mei 2021 en zijn beste vriend Gerard Stigter (K. Schippers) op 12 augustus 2021. In de gesprekken die ik met hen en anderen heb mogen voeren zijn de mens Henk Marsman en de schrijver Bernlef mij dichterbij gekomen dan ooit.

Een kaartje

Het schrijven van een biografie is onlosmakelijk verbonden met het grasduinen in het schrijversarchief. In het geval van Bernlef is er een niet onaanzienlijke collectie te vinden in het Literatuurmuseum in Den Haag. In een map die onder de code ‘257 Bern familiecorrespondentie’ bewaard wordt, vond ik op een zekere dag een los kaartje tussen allerlei brieven. Het is een citaat van Freud en het schetst een niet al te positief beeld van het werk van de biograaf:

‘ “Wie biograaf wordt, verplicht zich tot leugen, tot verheimelijking, huichelarij, rooskleurige voorstelling van zaken en zelfs tot verheling van zijn onbegrip, want de biografische waarheid is niet te verkrijgen, en als men haar zou verkrijgen, dan zou zij onbruikbaar zijn”, schreef Sigmund Freud drie jaar voor zijn dood.’

Het kaartje behoort vermoedelijk tot het materiaal dat Bernlef gebruikte bij het schrijven van zijn autobiografie Onbewaakt ogenblik (2013), want daarin haalt hij het citaat aan. Maar zo – als los kaartje tussen verder persoonlijke brieven – voelde het alsof de schrijver zich plots direct tot mij richtte. Voor even had ik die sensationele ervaring die Stephen Greenblatt zo mooi verwoordt in het boek Shakespearian negotiations (1988), waarin hij de uitgangspunten van wat later het ‘new historicism’ is gaan heten demonstreert: ‘It began with the desire to speak with the dead’. Het spreken met vrienden en bekenden, het lezen van persoonlijke brieven en het neuzen in notitieboekjes geeft de biograaf het gevoel in direct contact met de schrijver te staan. Elke biograaf kent deze ervaring, maar elke biograaf weet ook hoe kortstondig de momenten zijn waarop dit contact tot stand komt. In mijn geval was de boodschap vooral confronterend: dat wat Bernlef mij liet weten maakte onmiddellijk duidelijk dat biografen die menen de auteur daadwerkelijk te kennen aan het liegen zijn. Hoe begrijpelijk het verlangen om met de dode auteur te spreken ook is, het is en blijft vooral een illusie waar de biograaf maar al te beducht voor moet zijn. 

Bernlef: een verschreven leven

Dat geldt in het bijzonder voor biografen die schrijven over twintigste-eeuwse schrijvers en kunstenaars die de opvatting aanhangen dat leven en werk streng gescheiden moeten blijven. Bernlef past in die traditie omdat hij meer dan eens duidelijk heeft gemaakt dat zijn echte leven verdwenen is achter het fictionele werk dat hij maakte. In een interview heeft Bernlef gezegd zijn leven ‘verschreven’ te hebben: oorspronkelijke herinneringen en ervaringen verdwijnen als je ze omzet in fictie. Een thema dat hij verwerkte in de laatste strofe van het gedicht ‘Het leven’ uit de bundel Kanttekeningen (2010).

 

Wie schrijft blijft niet maar onderbreekt zijn leven

en – al is het maar voor even – raakt blind voor wat hij ziet.

Ik heb mijn leven grotendeels verschreven tot

nabeelden langzaam dovend in een boekenkast.

 

(Bernlef, ‘Het leven’. In: -, Voorgoed. Amsterdam 2012, p.472)

Bernlef beschrijft zijn dichtbundels, essays, verhalen en romans hier als nabeelden van een leven dat niet langer zichtbaar is. Hij geeft daarmee impliciet aan dat het ook voor een biograaf niet mogelijk zal zijn om in dat werk al te duidelijke sporen van het leven te vinden. De onmogelijkheid van dit soort reconstructiewerk stelt de schrijver ook in zijn romans aan de orde. Zo wordt in de roman Onder ijsbergen (1981) oud-rechter Jakob Olsen op pad gestuurd om een moord op Groenland te onderzoeken. Hij reconstrueert alle feiten rondom de zaak, maar blijft het gevoel houden niet tot de kern te kunnen komen.

‘Jakob Olsen had het gevoel dat het belangrijkste in deze zaak niet onder woorden gebracht kon worden en zo verzwegen bleef. Een romanschrijver kon dat misschien. Door een aaneenschakeling van op het eerste gezicht weinig betekenisvolle details ontstond een beeld, helder en precies, van wat niet expliciet verteld werd. In een roman. Een rapport van een waarnemer mocht in geen enkel opzicht op een roman lijken.’

(Bernlef, Onder ijsbergen. Amsterdam 1981, p. 270)

Het ‘belangrijkste in deze zaak’ kan niet door de rechter onder woorden gebracht worden (en bij implicatie dus ook niet door de biograaf), hoe rationeel en systematisch zijn zoektocht ook is. Als iemand het zou kunnen, dan is het een romancier. Noch in het oeuvre van Bernlef, noch in enkele expliciete uitspraken van de schrijver over leven en werk zijn voor de biograaf aanknopingspunten te vinden.

In de tekst ‘Na mijn begrafenis’ die Bernlef op latere leeftijd schreef (gepubliceerd in de bundel Help me herinneren uit 2012) kijkt de schrijver terug op zijn eigen leven (het leven van zijn ‘beste vriend’). 

‘Het is mij vreemd te moede nu ik de beste vriend van mijn leven kwijt ben geraakt. Lastig mij voor te stellen dat ik hem nooit meer spreken zal, zijn stem, een beetje schor van het roken, nooit meer zal horen, zijn controlerende blik van onderop niet meer op mij gericht zal voelen.’

(Bernlef, Help me herinneren. Amsterdam 2012, p. 119)

In deze unieke en openhartige tekst geeft hij zijn toekomstige biograaf twee belangrijke adviezen mee. Het eerste luidt als volgt: er is een verschil tussen wat je aan de buitenkant ziet en wat er zich binnen in hem afspeelt.

‘Wie hem de laatste jaren van zijn leven bij optredens tijdens festivals of voor de camera’s van de televisie zag en hoorde, zou niet vermoeden hoe verlegen hij vroeger was en, in wezen, bleef. Urenlang kon hij in gezelschap zwijgen, maar van wat er om hem heen gezegd werd ontging hem niets. Dat blijkt ook wel uit zijn werk. In zijn romans en verhalen vond ik gebeurtenissen die ik allang vergeten was terug, tot in de meest minutieuze details beschreven. Niet alleen beschreven, maar ook verwerkt in  nieuwe verhalen die het autobiografische ontstegen. Aan autobiografie had hij van meet af aan een hekel. Ik doe er niet toe, zei hij vaak. Het gaat om de tekst. Een tekst om in te verdwijnen.’

(Bernlef, Help me herinneren. Amsterdam 2012, p. 120)

Het gaat om de tekst. Een tekst om in te verdwijnen.

Het tweede advies volgt hieruit als vanzelf: ‘lees mijn werk niet als een één op één weergave van mijn leven’. In ‘Na mijn begrafenis’ schrijft hij – net als in het postuum verschenen Onbewaakt ogenblik (2013) – openhartiger over zijn eigen leven dan in eerder werk. Maar dat neemt niet weg dat juist in deze teksten zinnen staan als ‘Ik doe er niet toe’ en ‘Het gaat om de tekst. Een tekst om in te verdwijnen’. In Onbewaakt ogenblik is Bernlef buitengewoon sceptisch over de mogelijkheden van de schrijver om zijn memoires te schrijven.

‘Louter feiten en namen. Bijna als in een politierapport. De feiten spraken voor zich. Misschien zou ik zo mijn memoires ook zo moeten schrijven. Maar nogmaals, vond ik het wel nodig? Zat er iemand op te wachten? En waren de feiten in de loop van de tijd in mijn hoofd niet onherkenbaar vervormd en van plaats gewisseld? Joeg ik geen hersenschim na?’

(Bernlef, Onbewaakt ogenblik. Amsterdam 2013, p. 15)

Met deze laatste zin relativeert Bernlef de mogelijkheid van betrouwbaar autobiografisch schrijven. En ook deze overweging kan en mag de biograaf niet koud laten. Is de biograaf in zijn poging om een samenhangend en coherent verhaal te schrijven over het leven van een ander niet ook hersenschimmen aan het najagen? Is het mogelijk om tot een betrouwbare reconstructie van een leven te komen als het onderzoek gebaseerd is op geschreven bronnen van zeer uiteenlopende aard (van brieven, notitieboeken tot verhalen en gedichten) en op gesprekken vol met herinneringen en anekdotes? Hoever mag de biograaf gaan in het opleggen van een eigen ordening aan de ‘stukjes en beetjes’ die de schrijver achterlaat als die schrijver zelf vindt dat iemand die memoires schrijft eigenlijk liegt.

De biografische methode

Het onderzoek van de biograaf kan niet anders dan beginnen met een zo zorgvuldig mogelijk historiografisch onderzoek naar de (gesproken en geschreven) bronnen om zo veel mogelijk feitelijke gegevens over leven en werk van de te beschrijven schrijver te ontdekken. Maar met die feitelijk gegevens is de biograaf er nog niet. Het leven van een schrijver wordt zichtbaar in allerlei verschillende vormen van beeldvorming. Zodra het schrijverschap een publieke aangelegenheid wordt, verandert de mens langzaam maar zeker in een mythe die geconstrueerd wordt door kenmerken van het oeuvre, door uitspraken van de schrijver over het eigen schrijverschap, door uitspraken van anderen over dat schrijverschap en door beeldvorming in verschillende media.

Het beeld dat wij als lezers van de schrijver hebben, komt tot ons op verschillende manieren en via verschillende media. De schrijver als publieke figuur manifesteert zich in mediaoptredens, geeft interviews, doet publieke optredens en is aanwezig op sociale media. Maar de schrijver presenteert zich ook aan ons in niet-fictioneel literair werk zoals essays, journalistiek werk en gepubliceerde dagboeken. Ten slotte krijgen we een beeld van de schrijver door het fictionele werk. Uit een oeuvre valt een – soms verondersteld – schrijversbeeld af te leiden en soms voert de schrijver zichzelf op als verteller of personage in een fictioneel werk. Lezers op hun beurt gebruiken al deze manifestaties om zich een beeld van de schrijver te vormen. En sommige van die lezers (literatuurhistorici, literatuurcritici, journalistieke intermediairs, maar ook fans!) maken die beelden van de schrijver publiek en dragen zo op hun beurt bij aan de constructie van de schrijversmythe.

De biografie zal daarom onvermijdelijk meerstemmig moeten zijn

Maar niet alleen in het publieke domein speelt beeldvorming een rol. De schrijver als privépersoon zien we dan wel niet in de publieke ruimte, het kan wel zijn dat privé-uitingen (bijvoorbeeld brieven) uiteindelijk publiek worden en daarmee het beeld beïnvloeden. Daar komt bij dat er in alle teksten die de biograaf in het archief tegenkomt, de briefwisselingen die hij bestudeert, de gesprekken die hij voert met verwanten en bekenden van de schrijver, sprake is van beeldvorming. Elke brief is een spel waarin de briefschrijver zich presenteert aan de ontvanger van de brief, in gesprekken delen mensen niet alleen feitelijkheden mee, maar geven zij ook hun beeld mee dat zij hebben van de schrijver over wie gesproken wordt. In alle bronnen op basis waarvan biografieën geschreven worden, wordt het leven van de schrijver gemaakt en gecreëerd. Het is aan de biograaf om die constructies tegen elkaar af te wegen en om de verschillende beelden die hij daarin tegenkomt tot onderdeel van zijn verhaal te maken.

Hoe dat verhaal er in het geval van Bernlef precies uit zal gaan zien, valt vooralsnog niet te zeggen. Wel is duidelijk dat de verteller in de biografie zich er bewust van zal moeten zijn dat het leven van een schrijver op verschillende manieren geconstrueerd is.  De biografie zal daarom onvermijdelijk meerstemmig moeten zijn. De stemmen van de geïnterviewde schrijver, de schrijver die een lezing geeft, de briefschrijver, de romancier, de stem van de dichter, de muziek van de schrijver die piano speelt, ze klinken door elkaar en raken vermengd met de stemmen van de mensen die over de schrijver spreken en schrijver. De biograaf zal de verleiding moeten weerstaan om het leven van de schrijver al te snel in één mal te willen vangen en de bronnen te gemakkelijk terug te willen brengen tot één verhaal (een verleiding waarvoor biografen in de regel al te gemakkelijk vallen). In mijn biografie wil ik Bernlef laten oplichten als een veelkantige en veelkleurige figuur die verschillende rollen speelde in de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw. De biografie zal een spiegelpaleis worden, waarin verschillende constructies van de schrijver om voorrang vragen. 

 

De biografie, een schimmenspel

Soms heb ik het gevoel dat Henk Bernlef ergens glimlachend naar me zit te kijken, tevreden over hoe goed het hem is gelukt om achter al die stemmen en verhalen te verdwijnen. Mij achterlatend met een ‘schimmenspel’, zoals de Griekse dichteres Sappho deed in een van de gedichten uit de postuum gepubliceerde reeks die hij op zijn beurt over haar schreef:

 

Sommige van haar zinnen werden bewaard

maar waar zijn de dansers, is de muziek gebleven?

In louter beweging vergleden.

 

Het bedauwde gras richt zich op

mist draalt tussen bladeren

het vermoeden dat daar…eens…zojuist…

 

Een schimmenspel.

 

(Bernlef, Reflecties. Amsterdam 2016, p. 29)