Cees Nooteboom, Zadie Smith, David van Reybrouck over Brexit

Hoe argumenteren schrijvers?

15 minutes to read
Paper
Odile Heynders
13/10/2016

 

Twee weken voordat op 23 juni 2016 het referendum in het Verenigd Koninkrijk zou plaats vinden verzocht de Britse krant The Guardian tien vooraanstaande schrijvers en denkers uit verschillende EU landen een brief te schrijven aan ‘Britain’ met de vraag Do you want us to stay, or are you ready to say goodbye’? Romanschrijvers als Elena Ferrante (Italie), Javier Marias (1951 Spanje), Timur Vermes (1967 Duitsland), Jonas Jonassson (1961 Zweden), Kapka Kassabova (1973 Bulgaria) en Cees Nooteboom (1933 Nederland) gingen op de uitnodiging in, de Franse tekenaar Riad Sattouf tekende een brief, en ook kritische denkers als de Sloveense filosoof Slavoj Zizek, en de Griekse politicus Yanis Varouvakis deden mee. 

 

Kritische steun

De in de brieven tot uitdrukking gebrachte meningen waren uitermate kritisch over de EU; toch zal het niet onmiddellijk verbazen dat al deze intellectuelen zich uitspraken voor het aanblijven van het Verenigd Koninkrijk in de Europese Unie. Van een intellectueel verwachten we een standpunt dat over grenzen heenkijkt en voorbij gaat aan particuliere – in dit geval – nationale belangen.

Als we wat preciezer inzoomen kunnen we in de verschillende brieven vijf samenhangende argumenten opmerken, die op uiteenlopende manieren effectief zijn en overtuigingskracht hebben. Bestsellerauteur Ferrante, een zich achter een pseudoniem verbergende schrijver van een immens populaire serie over het leven van twee vrouwen, gebruikt als inleiding op haar brief de beeldende metafoor van de Europese Unie als een te sjiek gedecoreerd gebouw. Daarna volgen enkele ondubbelzinnige uitspraken: ‘Migrations cannot be controlled with traffic lights or barbed wire. Global terrorism is not a video game you play at home in your living room’. Ferrante wijst een nationalistische argumentatie af: we hebben geen wortels nodig, schrijft ze, want wortels maken ons tot plant, terwijl we leven in een snel veranderend heden. Bij elkaar blijven is een noodzakelijkheid. 

De vluchtelingencrisis, de opwarming van de aarde en andere urgente zaken kunnen niet worden opgelost door de afzonderlijke natiestaten. Zizek pleit voor een ‘all-European left’.

Marias, Vermes en Jonasson benadrukken de recente geschiedenis: het Europese project kwam tot stand na de Tweede Wereldoorlog die miljoenen levens eiste, we moeten niet te lichtvoetig doen over de vrede die met de interne organisatie van Europa gerealiseerd werd. Kassabova noemt het Ottomaanse begrip ‘komshulak’ als het hart van het Europese project: komshulak staat voor buurschap, het delen van plezier en zorg, de esprit van samenleven. Zij stelt vast dat de Turken aan de Westzijde van de Bosporus waarschijnlijk de laatste Europese idealisten zijn. 

Zizek benadrukt, op de hem typerende wijze, dat voor of tegen Europa stemmen een valse oppositie impliceert, maar dat men moet waken voor een nieuw populisme op links. We moeten ons inzetten voor trans-nationalisme, omdat de vluchtelingencrisis, de opwarming van de aarde en andere urgente zaken niet kunnen worden opgelost door de afzonderlijke natiestaten. Hij pleit voor een ‘all-European left’. Ook Varoufakis vreest de fragmentatie van Europa, die zal leiden tot een breuklijn ‘down the Rhine and across the Alps’: ten oosten van de Rijn en ten zuiden van de Alpen ontstaat een gebied met werkloosheid, deflatie en inflatie, waardoor xenofobische misantropie zich zal gaan verspreiden.

Congresso di Vienna - Jean-Baptiste Isabey

In de brief van Nooteboom, de eminence grise in het gezelschap en representant van Nederland, vinden we de argumenten van de geschiedenis, het vredesproject, populisme en separatisme terug. Het is des Nootebooms om deze argumenten op een specifieke manier in te leiden, namelijk door het aanhalen van een waterverfschilderij van Jean-Baptiste Isabey, waarop het congres van Wenen in 1815 staat afgebeeld. The Duke of Wellington, Metternich, tsaar Alexander I van Rusland, Talleyrand, Lamartine, en anderen kwamen bij elkaar op 3 februari van dat jaar. Maar stel je nu eens voor[i], schrijft Nooteboom, dat de vijf stoelen van de Britse delegatie leeg zouden zijn gebleven. Stel je voor dat Cameron – of Johnson of Corbyn – niet meer aan de tafel van Europa zitten. Zal een Britse afwezigheid ertoe leiden dat Duitsland het vacuüm gaat vullen? Misschien, zo oppert de schrijver, zien latere historici ons heden als een nieuw Versailles-moment met grote consequenties voor de geschiedenis van Europa. ‘Our problems are manifold, but 50 years of peace is too precious to gamble with’.

Waarom is het relevant als tien schrijvers en denkers een standpunt innemen over wat er in de politiek aan de hand is? Waarom kunnen en willen schrijvers dat, en wat zegt het over de publieke ruimte dat zij dat mogen doen in een krant als The Guardian? Ik geef ter beantwoording van deze vragen een korte uiteenzetting over het onderzoek dat wij in het departement Humanities van de universiteit van Tilburg doen. Centraal daarbij staat het begrip ‘publieke intellectueel’.

De roman wordt geprezen en afgekraakt, en precies in die polarisatie van reacties  doet de roman een appel op de lezer, die zelf moet gaan nadenken wat zij ervan vindt.

Onderzoek naar publieke intellectuelen

Een publieke intellectueel participeert in de publieke ruimte (Habermas 1989 [1962]) die zich vanaf het midden van de twintigste eeuw sterk heeft getransformeerd door fenomenen als mediatisering, globalisering en digitalisering. De publieke intellectueel speelt in deze ruimte de rol van criticaster en opiniemaker, maar is tegelijkertijd iemand die het grotere perspectief van maatschappelijke en historische veranderingen in ogenschouw houdt en met serieuze en rationele argumenten komt. De publieke intelectueel is geengageerd maar trekt zich ook met regelmaat terug uit het debat. De hiernavolgende omschrijving van publieke intellectueel wordt in ons onderzoek als leidraad genomen:

The public intellectual intervenes in the public debate and proclaims a controversial and committed (…) stance from a sideline position. S/He has critical knowledge and ideas, stimulates discussion and offers alternative scenarios in regard to topics of political, social and ethical nature, thus addressing non-specialist audiences on matters of general concern. (Heynders, 2016: 3)

Niet alle publieke intellectuelen zijn schrijver, maar dat neemt niet weg dat een substantieel aantal literaire auteurs zich geroepen voelt en in staat is, alternatieve en innovatieve kritische ideeën aan te dragen in debatten over sociale en politieke issues (Heynders, 2009). Dat kan in een column, blog of essay gebeuren, in een publieke lezing of interview, en ook in een roman. Als voorbeeld van dat laatste kunnen we Michel Houellebecq’s roman Soumission (2015) nemen, waarin een visionair scenario wordt gecreëerd met betrekking tot de toenemende islamisering van de Franse samenleving. De kritische potentie van de roman wordt in gang gezet door de intentie van de auteur en de respons van lezers; de roman is geen verklaring van de Franse Islamisering maar maakt deel uit van een context waarin gereflecteerd wordt op samenhangende problemen van toenemende multi-culturele spanning, migratie, armoede, gebrek aan opleiding en negatieve werkperspectieven onder bepaalde groepen Moslim jongeren [ii]. De roman past in, reageert op, en zet aan het denken in een specifieke Franse (en West-Europese) context. De roman wordt geprezen en afgekraakt, en precies in die polarisatie van reacties --het boek is niet goed geschreven, simplistisch, een allegorie, een typische pessimistische Houellebecq-- doet de roman een appel op de lezer, die zelf moet gaan nadenken wat zij ervan vindt.

Er is in de afgelopen decennia veel theoretisch werk verschenen over de positie en impact van de publieke intellectueel (Small, 2002; Collini 2006; Thijssen et al., 2013; Heynders, 2016). Julien Benda (2009 [1929]), Antonio Gramsci (1971), Zygmunt Bauman (1987), Michel Foucault (1980 [1972]) en Edward W. Said (1994) hebben de intellectueel als dichotomisch begrip neergezet (de traditionele intellectueel versus de klerk of de organische intellectueel, de wetgever versus de interpretator, enzovoort).[iii] Andere theoretici, zoals Jacoby (1987), Posner (2001), en Furedi (2006) wezen op de vermeende decline met betrekking tot de invloed van intellectuelen in het publieke debat. De genoemde theoretici, met uitzondering van Said en Posner, spreken nauwelijks expliciet over ‘publieke’ intellectueel, en daarmee wordt duidelijk dat die toevoeging vooral uit een meer recente Amerikaanse context komt zoals Posner’s, Public Intellectuals, A Study of Decline (2001) en Arthur M. Melzer et al., The Public Intellectual, Between Philosophy and Politics (2003) bevestigen. De toevoeging ‘publiek’ impliceert dat er sprake is van een nadrukkelijk aanspreken en terugspreken van toehoorders, waarmee de rol van de intellectueel niet los te zien is van de mensen die z/hij adresseert. Dit aanspreken en terugspreken is door de digitalisering makkelijker geworden, technologie en sociale media stimuleren in zekere zin het debat.

De Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas heeft niet alleen met zijn dissertatie The Structural Transformation of the Public Sphere  (1989 [1962]) het denken over de publieke ruimte en de positie van de opiniemakers en criticasters in gang gezet. Hij heeft ook in een lezing in 2006[iv] duidelijk aangegeven wat hij verwacht van de hedendaagse intellectueel:

  • sensitiviteit om de normatieve infrastructuur te bekritiseren
  • anticiperen op de bedreiging van mentale bronnen van gedeelde politieke stromingen
  • een zintuig hebben voor wat ontbreekt en wat anders zou kunnen;
  • verbeelding met betrekking to alternatieve scenarios
  • moed om te polariseren, uit te dagen, te provoceren en boodschapper te zijn (Habermas, 2009: 55 [vrije vertaling OH])

De rationele discussie die Habermas in 1962 nog toeschreef aan burgers in een samenleving, wordt inmiddels meer geïnstigeerd door personen die bewust een specifieke intellectuele rol op zich nemen. Habermas verwacht dat intellectuelen zich vanwege hun ‘avantgardistic instinct for relevances’ uitspreken wanneer actuele gebeurtenissen en debatten uit de hand dreigen te lopen; intellectuelen fungeren op zo’n moment als een vroeg waarschuwingssysteem (Ibid., p. 55). Habermas is echter ook van mening dat we in het huidige Europa, in het bijzonder dankzij de toenemende dominantie van televisie en sociale media, een gebrek aan intellectuele interventie zien. 

Televisie is in zijn ogen een fenomeen dat vooral ijdelheid en spektakel stimuleert, en sociale media ontberen redactionele filters op informatie. Zonder de informatie die via uitgebreid onderzoek en reflectie is verkregen, en zonder meningsuitingen gebaseerd op deskundigheid verliest de openbare communicatie zijn vitaliteit. Hier kunnen we natuurlijk tegenin brengen, dat televisie, juist ook als infotainment medium, ook nieuwe mogelijkheden voor de verspreiding van informatie biedt.[v] Tegelijkertijd zien we dat sociale media in toenemende mate waarheid en feit vertroebelen en zelfs bewust valse informatie verspreiden. Zoals Katherine Viner, editor-in-chief van the Guardian afgelopen juli schreef: we leven in het tijdperk van ‘na de waarheid’ waarin mensen zich steeds meer informeren door eigen contacten en via gesloten chat platforms op sociale media, waardoor feiten nogal eens in het gedrang komen ten gunste van stemmingmakerij en verontwaardiging.

 

Het belang van onderzoek naar publieke intellectuelen

In deze context van een snel veranderende publieke ruimte is onderzoek naar het opereren van publieke intellectuelen van niet te onderschatten belang. Dat onderzoek richt zich op verschillende aspecten:

  • de culturele autoriteit van een publieke intellectueel: hoe is die autoriteit verkregen –door een specifiek oeuvre, opleiding, prijzen-, hoe worden talent en geloofwaardigheid ingezet om nieuwe perspectieven te bieden
  • de sociale en culturele context: in welk veld opereert de publieke intellectueel, een artistiek of academisch, nationaal of transnationaal, en met welke issues zet hij/zij de toon
  • de gemedieerde context van productie en receptie: in welke media wordt opgetreden, met welk discours en retorische effectiviteit? Wie wordt geadresseerd, wie wordt stem gegeven?
  • esthetische performance en theatraliteit – elke publieke intellectueel heeft (kiest) een rol en daarbij hoort ook een bepaalde persona – een imago, dat geloofwaardig en consequent moet zijn. Maar er zijn natuurlijk genoeg intellectuelen die met die persona spelen, die integriteit juist niet met singulariteit willen verbinden –denk aan Houellebecq—maar daarmee toch effectief kunnen zijn in een debat.

In Heynders (2016) worden verschillende cases van publiek intellectueel schrijverschapbesproken, beginnend met de Duitse auteur H.M. Enzensberger, die onder meer indrukwekkende documentair fictie schreef, en eindigend met de Turkse Elif Shafak, een schrijver van populaire fictie, die ook zeer aanwezig is op Twitter en daar een brug slaat tussen haar Britse en Turkse lezers. In een interview uit 2007 verklaarde Shafak, dat je in Turkije als schrijver niet om politiek heen kunt ‘[you have] to train yourself to become a public intellectual. The general setting pushes you in the latter direction’ (geciteerd in Heynders 2016; 163). Je kunt de rol van een schrijver in het Turkije van nu vergelijken met die van schrijvers in het voormalige Oostblok.

Het is vaak ingewikkeld om discours, media, en participanten in een debat uit elkaar te houden en heldere analyses te maken. We zien bijvoorbeeld dat een specifieke groep burgers zich bezighoudt met of zorgen maakt om een bepaalde ontwikkeling of gebeurtenis. Zij roepen reacties op, die op hun beurt weer aanleiding geven tot publieke interventie van een intellectueel. Vervolgens ontstaat er een dynamiek van uitspraken en reacties, van de posities van producer en consumer. Mening vormen en argumenten aandragen betekent ook standpunten van anderen mee laten wegen. De publieke intellectueel analyseert, reageert en offreert een bepaalde boodschap aan een bepaald publiek. Maar het geadresseerde publiek is nooit een statische groep, het beweegt zich en past zich aan aan het debat. Hoe ingewikkeld de verhouding kan zijn tussen publieke intellectueel en geadresseerd publiek laat de casus Ayaan Hirsi Ali zien. Belangrijk thema voor haar is de positie van de vrouw in de Islam, zij pretendeert te spreken voor en namens die vrouwen. Maar Nederlandse moslimvrouwen accepteerden haar niet als spokesperson.

Internet heeft het enerzijds makkelijker gemaakt inzage te krijgen in wie het publiek is, bijvoorbeeld in reacties op blogs, maar laat anderzijds ook dikwijls een vertroebeling zien als mensen reageren onder een specifieke username. Sommige theoretici zijn van mening dat het Internet veel vaker negatieve dan postieve reacties oproept, waardoor discussies sneller radicaliseren (Berman, 2010).

Dit is ons brede, interdisciplinaire onderzoekterrein dat zich uitstrekt van media studies naar cultuurgeschiedenis en van politieke analyse naar discourse analysis en retorica. Maar wat is nu de specifieke bijdrage van literaire auteurs in de hedendaagse publieke ruimte? Om deze vraag te beantwoorden keer ik terug naar Brexit kwestie en bespreek nog twee auteurs die relevante argumenten hebben aangevoerd in het verhitte debat over dit onderwerp.

 

Andere auteurs over Brexit: Van Reybrouck en Smith

De eerste is de Belgische schrijver David Van Reybrouck, die een week na het referendum een essay publiceerde in opnieuw the Guardian, met de titel ‘Why elections are bad for democracy’. In dit stuk sprak hij zich uit tegen referenda en voor een democratie gebaseerd op loting, waarbij uitgekozen burgers zich laten informeren door politici en experts en dan een democratisch besluit nemen. Terug naar de Atheense traditie dus. Deze ideeën had hij in 2013 al uitgebreid uiteengezet in het essay 'Tegen verkiezingen' gepubliceerd bij de Bezige Bij, en de Brexit casus is voor hem kennelijk een bewijs dat zijn ideeën relevant zijn en zijn argumentatie hout snijdt.

Typerend voor Van Reybrouck’s schrijverschap is dat hij uiteenlopende genres beheerst: het academische vertoog van de dissertatie, roman, geschiedwerk over Congo, politiek essay, en ook mengvormen van deze. Interessant is dat Britse krant de Belgische auteur een platform biedt, en dat impliceert dat Van Reybrouck culturele autoriteit heeft, een term overigens die Oxford historicus Stefan Collini (Absent Minds, Intellectuals in Britain, 2006) in het onderzoek over intellectuelen heeft ingebracht. Van Reybrouck heeft die autoriteit met name verkregen door zijn bestseller Congo, dat een historische documentaire is, maar ook verbeelding inzet. Een bewuste strategie die door het brede lezerspubliek wel, door academische historici niet werd gewaardeerd. Van Reybrouck positioneert zich in het Britse debat als een serieuze denker, en ook als Belg:

My country, Belgium, became the laughing stock of Europe (…) when it failed to form a government for 541 days. But nobody is laughing now that it seems that many western democracies are in the process of turning “Belgian”.

Dit zo zeggen impliceert natuurlijk ironie en zelfrelativering, maar er zit overduidelijk ook een serieuze analyse in van het ‘democratische vermoeidheidssyndroom’, dat Van Reybrouck als gevaar ziet en dat hij gepaard ziet gaan met een fundamentalistisch geloof in verkiezingen.

De interventie van schrijvers is broodnodig als tegengif tegen tabloid logic.

Zadie Smith is de andere schrijver die ik wil noemen in de Brexit context, vanwege het stuk dat zij publiceerde op 18 augustus in the New York Review of Books. In ‘Fences: A Brexit Diary’ vermengt zij observatie, anecdote en argumentatie in een poging tot analyse van wat in het Verenigd Koninkrijk, en vooral ook in Londen aan de hand is. Zij maakt het persoonlijke politiek door te spreken, zoals zij vaak ook in haar romans doet, over de wijk waar zij vandaan komt, Willesden in Noord-Londen, en te laten zien hoe die wijk en de rest van de stad aan het veranderen zijn. Hekken verschijnen overal in Londen, stelt zij vast, er is een sluier tussen Londen en de rest van Engeland, en er is een witte working class ontstaan die niets heeft ‘not even the perceived moral elevation that comes with acknowledged trauma or recognized victimhood’. Links schaamt zich voor deze klasse, rechts ziet hen als instrument voor persoonlijke ambities. Intussen betaalt men in Notting Hill 20 miljoen pond voor huizen, en in the Savoy 100 pond voor de goedkoopste cocktail.  Smith eindigt met het argument -dat ook door Van Reybrouck werd gebruikt- van het ongeinformeerd zijn van de meeste kiezers. In de uren na het referendum registreerde Google een record aantal hits van Britten op de vraag ‘What is the EU’. We kunnen niet anders dan vaststellen, schrijft Smith, dat een significant aantal stemmers ‘shamefully negligent’ was in het vervullen van hun democratische plicht.

Zadie Smith is een publieke intellectueel die bijna altijd begint met eigen ervaringen: vanuit waarneming en observatie formuleert zij haar ideeën over de diverse, multiculturele samenleving. Sommige critici vinden haar optreden te veel gebaseerd op ‘celebrity mechanismen’: ze ziet er prachtig uit op foto’s die gepubliceerd worden ter promotie van haar werk, ze kreeg van het begin van haar carrière alle aandacht van de media, ze is een vrouwelijke schrijver van gemengde komaf met ook nog eens een Cambridge opleiding. Mijn analyse is dat Smith juist door het verbinden van verschillende publieken, genres, media en boodschappen effectief is in het debat en een daadwerkelijk serieuze inbreng heeft.

 

Conclusie

Wat schrijvers doen, als zij zich als publieke intellectueel positioneren in de publieke ruimte, is precies wat Habermas indiceerde: zij komen met argumenten, zij observeren en onderscheiden, zij zijn sensitief voor culturele en politieke veranderingen, en ze brengen verbeelding en alternatieve scenario’s in het debat. Niet alle schrijvers zijn publieke intellectueel, of nemen die rol bewust op zich. Niet alle publieke intellectuelen zijn goede schrijvers. Dat neemt niet weg dat er een substantieel aantal literaire schrijvers is die als publieke intellectueel aan het politieke debat in en met betrekking tot het huidige Europa deelneemt. Deze schrijvers weten hoe zij ideeën, woorden en stijlen kunnen inzetten. Mijn claim is dat de interventie van schrijvers broodnodig is als tegengif tegen tabloid logic. Juist omdat schrijvers zich niet in het centrum van de macht bevinden, blijken zij in staat observaties te doen die anderen niet registreren.

Maar er is meer en dat maakt het ingewikkelder en interessanter, ook vanuit onderzoekperspectief. Sinds de publieke ruimte zo snel aan het veranderen is door mediatisering, globalisering en digitalisering, worden feiten en waarheid steeds vaker vermengd. Ik keer nog eens terug naar wat Katherine Viner in the Guardian schreef:

In the digital age it is easier than ever to publish false information, which is quickly shared and taken to be true – as we often see in emergency situations, when news is breaking in real time. Sometimes rumors spread out of panic, sometimes out of malice, and sometimes out of deliberate manipulation, in which a corporation or regime pays people to convey their message. Whatever the motive, falsehoods and facts now spread the same way. But when a fact begins to resemble whatever you feel is true, it becomes very difficult for anyone to tell the difference between facts that are true and “facts” that are not.

Dit laatste –wat zijn de feiten en wanneer zijn ze gemanipuleerd- maakt de huidige publieke ruimte zo complex en diffuus. Maar juist de versmelting van feit en fictie is iets dat literaire auteurs goed kennen, iets dat zij in gang zetten, en ook als geen ander kunnen onderscheiden en aan de orde stellen. Het is bij uitstek door literatuur dat wij sensitiviteit ontwikkelen voor waarheid, verbeelding, voorstelling en geloof. Zoals door Cervantes in de eerste moderne roman al werd vastgesteld: er is een bereidheid nodig om waarheid en fictie te onderscheiden te accepteren en te relativeren. Er is spel nodig om de boodschap serieus te nemen, er is verbeelding nodig om de ratio te zien en vice versa.

De publieke ruimte transformeert met grote snelheid en dat heeft belangrijke culturele en politieke consequenties waar niet iedere burger de reikwijdte van overziet. Nu de overheersende stemming anti-elitair en anti-autoritair is, begint het vertrouwen in grote instituties, inclusief de media, af te brokkelen. Maar juist in die context zijn een sterke journalistieke cultuur en een bewust uitgevoerde intellectuele interventie van groot belang. Onderzoek daarnaar zal voor de Tilburgse humanities faculteit speerpunt blijven in de komende jaren.

 

Noten

[i] Nooteboom schrijft: “Now take out Viscount Castlereagh, the Duke of Wellington, the Earl of Aberdeen and the rest of the British delegation. Remember it is only a game. Make them leave their seats, that means five empty chairs. Look at the intense amazement on the faces of Metternich and Talleyrand. Where are the British. Have they really left the table?’

[ii] Randall Hansen in The Paris Attacks, 2015.

[iii] Zie voor een uitgebreide theoretische en historische introductie op het begrip: Heynders (2016).

[iv]An Avantgardistic Instinct for Relevances: The Role of the Intellectual and the European cause’ in Habermas (2009).

[v]. Ook sociale media creëren de mogelijkheid voor de publieke intellectueel om door te verwijzen naar uitgebreide essays en argumentaties. Zie Van Loo & Heynders, 2014.

 

Referenties

Bauman, Z.  (1987). Legislators and Interpreters: On Modernity, Postmodernity, and Intellectuals. Cambridge: Polity Press.

Benda, J. (2009 [1929]). The Treason of the Intellectuals. New Brunswick and London: Transaction Publishers.

Berman, Paul (2010). The Flight of the Intellectuals. New York: Melville House.

Collini, S. (2006). Absent Minds, Intellectuals in Britain. Oxford: Oxford University Press.

Foucault, M. (1980 [1972]). Language, Counter-Memory, Practice: Selected Essays and Interviews. Ithaca: Cornell University Press. 

Furedi, Frank (2006). Where Have All the Intellectuals Gone? London and New York: Continuum.

Gramsci, A. (1971). Selections from the Prison Notebooks. New York: International Publishers.

Habermas, J. 2009. Europe, The Faltering Project. Cambridge: Polity.

Habermas, J. 1989 [1962]. The Structural Transformation of the Public Sphere. Cambridge Ma.: MIT.

Houellebecq M. (2015). Submission. London: William Heinemann. 

Heynders, O. (2009). Voices of Europe. Inaugural Lecture. Tilburg: Tilburg University Press.

Heynders, O. (2016). Writers as Public Intellectuals. Literature, Celebrity, Democracy. BasingstokePalgrave Macmillan.

Jacoby, R. (1987). The last Intellectuals. New York: Basic Books. 

Posner, Richard A.  (2001). Public Intellectuals, A Study of Decline. Cambridge, Ma.: Harvard University Press.

Said Edward W. (1994). Representations of the Intellectual. New York: Vintage Books.

Small, Helen (2002). The Public Intellectual. Oxford: Blackwell Publishing.

The Guardian, (2016, 4 June). Dear Britain: Elena Ferrante, Slavoj Zizek and other European writers on Brexit’,

Thijssen, Peter et al. (2013). New Public Spheres: Recontextualizing the Intellectual. Farnham and Burlington: Ashgate.

Van Loo, Marjet and Odile Heynders (2014). The interactive intellectual: Bas Heijne on Twitter, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 130, 1, pp. 96-114.