Reading Bourdieu

Over productieve en niet-zo-productieve mensen.

Om de heer Duisenberg aan het denken te zetten.

Blog
Jan Blommaert
21/10/2017

De heer Duisenberg is van oordeel dat "pretstudies" aan HBO scholen en universiteiten best afgeschaft worden, want opleidingen moeten de arbeidsmarkt van de economisch rendabele sectoren bedienen. Zijn redenering ziet enkele nogal cruciale elementen over het hoofd. Wat volgt is een licht herwerkt fragment uit "Let op je Woorden" (EPO 2016).

Achter elk gezin van hoog performante tweeverdieners in een productieve sector staat een legertje aan anderen.

Een anekdote. Tijdens de stakingsgolf in België van eind 2014 had ik een tekst geschreven die de stakingen verklaarde en motiveerde. Daarop werd uiterst bitsig gereageerd door een manager in De Tijd. Hij beschreef mij – een hoogleraar – als één van die typische parasieten wiens bestaan geheel te danken is aan de productieve inzet van mensen zoals hij, en hij was van oordeel dat ik “in de hand beet die mij voedt”. Mensen zoals hij scheppen de welvaart waarvan mensen zoals ik kennelijk profiteren – hij was productief en ik niet.[1] Samenvattend:

Er zijn twee soorten van mensen, productieven en niet-productieven, en die laatsten zijn minder belangrijk dan de eersten.

Het onderscheid tussen productieve en niet-productieve mensen is deel van de ruimere frame over economie die we elders hebben besproken, en houdt dan ook enkel steek wanneer we die onlogische logica volgen waarbij enkel de privé ondernemingen de economie uitmaken, en dus “de welvaart scheppen” waarvan de rest van de samenleving geniet. Vandaar courante slogans zoals “de taart moet gebakken worden vooraleer ze verdeeld kan worden”, die dan de subsidiestroom van publiek geld naar privé ondernemingen moet motiveren. Ook gemeengoed zijn de aanhoudende uitspraken over “nuttige” versus “nutteloze” opleidingen – waarbij “nuttig” natuurlijk staat voor opleidingen die (alweer dankzij massa’s belastingsgeld, waarover straks meer) gebruiksklare en hoog performante werknemers aan privé ondernemingen aanleveren.[2] En even voor de hand liggend zijn de aanvallen op al die “subsidieslurpende” en volkomen onproductieve artiesten, intellectuelen, journalisten en wat weet ik al. Het geheel komt hierop neer:

Productief zijn zij die werken in privé ondernemingen; onproductief zijn alle andere mensen; en de productieven onderhouden de niet-productieven.

Een leuk neveneffect van de aanval die de bewuste manager tegen mij inzette was dat ikzelf netjes een recht van antwoord in De Tijd kon plaatsen. Ik wist deze manager te vertellen dat ik best in zijn hand zou willen bijten indien het die hand was die me voedde. Maar helaas: de privésector draagt in België, net als elders in de EU, nauwelijks bij aan de financiering van hoger onderwijs, en de hand die me echt voedt is die van de doorsnee belastingbetaler, de loontrekkende dus, wiens inkomstenbelasting het gros van de fiscale inkomsten voorziet. Bedrijven hebben dan ook geen enkel eigendomsrecht – materieel evenmin als politiek of moreel – over mensen zoals ik, evenmin als over kunstenaars of studenten wijsbegeerte; als ze dat zouden willen verwerven dan moeten ze daarvoor maar dokken, en klaar is kees. In het volgende hoofdstuk ga ik daarop verder in, maar hier hebben we al een eerste herformulering klaar:

De privésector onderhoudt vooral zichzelf, maar niet de rest van de samenleving. Niemand is eender wat schuldig aan privé ondernemers.

Maar veel belangrijker is dit.

De productieven kunnen maar productief zijn dank zij de inzet van de niet-productieven.

Om dat even concreet te maken: achter elk gezin van hoog performante tweeverdieners in een productieve sector staat een legertje aan anderen. Ik som op: de juffen van de kleuterschool van de kinderen, de buschauffeur die de kinderen ophaalt, de vrijwillige medewerkster of stagiaire die de kinderen van de bus de straat over helpt, de kokkin van de kleuterschool, de bedienden die er de administratie doen, de ambtenaren van het Ministerie en de onderwijsinspectie, de poetsvrouwen die de school netjes houden, de kinderverzorgster die de naschoolse opvang doet zodat de ouders hun voltijdse baan kunnen blijven uitoefenen, en, eventueel, de grootouders die de kinderen afhalen en opvangen wanneer pa en ma in de file zitten. De tweeverdieners zijn hoog opgeleid en ze lezen dagelijks een krant samengesteld door freelance journalisten (al zeker geen knelpuntberoep). ‘s Avonds zijn ze moe, en kijken ze op TV naar een licht amusementsprogramma, verzorgd door mensen die fotografie, grafische kunst en beeldtechniek hebben gestudeerd, een script-auteur, dramaturg en regisseur, en een groepje acteurs – ook niet meteen het prototype van ‘productieve’ en ‘niet parasitaire’ werkers. De tweeverdieners zijn te vermoeid om te koken en laten dus geregeld een pizza-besteldienst langs komen – een student archeologie, zeg maar. In bed lezen onze tweeverdieners nog snel een stukje uit een recente roman, geschreven door een literaire ‘parasiet’ en uitgegeven door een bedrijf dat bemand wordt door lieden uit de sociaal-culturele, artistieke en literaire sector: grafische ontwerpers, fotografen, Germanisten, politieke wetenschappers, sociologen enzovoort. Intussen is er nog wat email gedaan, en noteren ze in hun agenda een vergadering van het oudercomité die zal worden geleid door een thuiswerkende partner – niet enkel een niet-productief persoon, maar zelfs een ‘niet actief’ persoon zoals we eerder zagen. Na zo’n drukke productieve dag gaan de tweeverdieners rustig slapen, om morgen weer op volle toeren productief te kunnen zijn. Ze worden gewekt door het radiojournaal van 6 uur, gemaakt door … juist ja, parasieten.

Het is nog niet gedaan. Onze twee hardwerkende en productieve tweeverdieners zijn zelf hoog opgeleid. Ze hebben allebei een ASO/HAVO opleiding achter de rug, gevolgd door een rechtenstudie aan een Vlaamse universiteit. We bekijken even het vakkenpakket dat ze sinds hun twaalfde levensjaar hebben gekregen. Ik zie daarin: turnen, godsdienst of moraal, geschiedenis, kunstgeschiedenis, Latijn, Frans, Nederlands, Engels, wiskunde, natuurwetenschappen, maatschappelijke oriëntatie of een vak dat ‘brede school’ heet, aardrijkskunde en chemie; daarnaast ook filosofie, rechtsfilosofie, de geschiedenis van het recht, de Belgische en Europese geschiedenis, de staatkundige structuur van België en zo meer. Al deze vakken hebben ze gekregen van mensen die, in deze frame, niet productief worden genoemd: leerkrachten in het middelbaar, academici aan de universiteit. En er is meer: hier komen we bij het onderscheid tussen ‘nuttige en nutteloze’ opleidingen.

De wiskundelerares heeft een opleiding gekregen die men niemand nog aanraadt omdat ze te ‘theoretisch’ is; en de lerares Latijn, een ‘dode taal’ – tja, wat kunnen we dààrvan zeggen?

Onze hoogproductieve tweeverdieners hebben rechten gestudeerd en zijn dus juristen. Hun vak filosofie kregen ze echter van een filosoof, rechtsfilosofie van iemand met een doctoraat in de moraalwetenschappen, geschiedenis van België en Europa van een historicus, de staatkundige kennis deden ze op van iemand met een diploma politieke wetenschappen – allemaal volstrekt ‘nutteloze’ opleidingen. Elke zogeheten ‘productieve’ en ‘toekomstgerichte’ opleiding zit vol met ‘nutteloze’ vakken die worden gegeven door mensen die op hun beurt ‘nutteloze’ en ‘niet toekomstgerichte’ opleidingen hebben gevolgd. Als we wat dieper gaan graven, naar de humaniora van onze tweeverdieners, dan wordt het helemaal te gek. Vrijwel niemand die hen heeft opgeleid had een ‘nuttig’ diploma en was goed in ‘nuttige’ zaken. De Germanist die hen min of meer foutloos heeft leren schrijven vertelde hen ook over volstrekt nutteloze dingen: de poëzie van Beatrijs en Gezelle, de werken van Couperus, Hugo Claus en Tom Naegels. De wiskundelerares heeft een opleiding gekregen die men niemand nog aanraadt omdat ze te ‘theoretisch’ is; en de lerares Latijn, een ‘dode taal’ – tja, wat kunnen we dààrvan zeggen?

De zaak is dat al deze nutteloze opleidingen in de feiten absoluut nodig zijn om nuttige dingen te doen. Om goede juristen, ingenieurs en managers te vormen hebben we goede universiteiten en hogescholen nodig, en daarachter goede secundaire en basisscholen. Daarin leren de toekomstige ingenieurs ‘leren’ – ze leren een probleem isoleren en omschrijven, het dissecteren en analyseren, en ze leren er hun visie ontwikkelen en uitschrijven. Al wie vandaag een business plan kan schrijven, kan dat omdat een nutteloze onderwijzer, en later een al even nutteloze leerkracht Nederlands er de schrijfregels heeft ingedrild, omdat men via de kennis van literatuur heeft geleerd hoe een genre ineen zit en hoe men een verhaal kan schrijven, via de cursus filosofie heeft geleerd wat een logisch argument is, en ga zo maar voort. Dus, een herformulering:

Wie de niet-productieven niet waardeert schaadt de productieven, want zonder de niet-productieven kunnen de productieven niet productief zijn.

Tenslotte nog dit. Zoals we eerder al zagen is de reductie van “de economie” tot de (for-profit) privésector zowel theoretische als praktische nonsens. Aanvullend op wat we eerder zagen: daarmee ziet men twee enorme economische sectoren over het hoofd, de overheid en de non-profit sector. Deze laatste is een reusachtige sector die, ook in crisis, vele duizenden mensen tewerk stelt en steeds groeit. Bovendien heeft de privésector die non-profit sector absoluut nodig – zie het voorbeeld van het onderwijs hierboven. 

De zaak is dat al deze nutteloze opleidingen in de feiten absoluut nodig zijn om nuttige dingen te doen.

En wat de overheid betreft: elk privé bedrijf heeft een overheid nodig, incluis de zo verfoeide ambtenarij, om wat heet een “gunstig ondernemingsklimaat” te scheppen door middel van wetten, regels en afspraken in het sociaal overleg, en dit op zowat alle niveaus – van een lokale bouwaanvraag tot en met een EU-richtlijn over toxische uitstoot. Het voorstel van de heer Duisenberg is hiervan, paradoxaal, een schoolvoorbeeld. Dus:

Zowel de productieven als de niet-productieven zijn economisch van vitaal belang en hangen in verregaande mate van elkaar af.   

Merk op dat ik de argumentatie hier uiteraard voer op het terrein van de tegenstrever: de economische logica. Maar wie terugdenkt aan het voorbeeld van onze tweeverdieners ziet dat het ‘nut’ van de ‘nutteloze’ en ‘niet-productieve’ actoren veel ruimer is en sociale, culturele en politieke dimensies heeft. Mensen kunnen uitmuntende werkers zijn maar sociaal geïsoleerde figuren met een beperkte culturele en politieke horizon. Ze kunnen fantastische ingenieurs of marketingmanagers zijn maar buitengewoon slechte burgers zonder de geringste zin voor democratische beginselen.  Ze kunnen grote winsten genereren voor het bedrijf waar ze werken, maar bijzonder geringe meerwaarde voor hun familie, buurt of kennissenkring opleveren. Denk al die ‘nutteloze’ en ‘niet-productieve’ zaken weg en je blijft achter met een kleurloze, grijze samenleving. Want terwijl we voortdurend de ‘waarden van de Verlichting’ of, ruimer nog, ‘de waarden van de Westerse cultuur’ inroepen tegen anderen, zijn het net die zogenaamde ‘parasieten’ die net deze waarden blijven gestalte geven. De ‘Westerse mens’ is immers geen werkmier, maar een creatief, kritisch en intelligent mens die zich ontplooit in alle domeinen van zijn of haar leven. Werken – ‘economisch actief zijn’ – is daarvan slechts een klein deel.

 

[1] Zie https://jmeblommaert.wordpress.com/2014/12/16/feiten-weerleg-je-niet-met...

[2] Zie daarover https://jmeblommaert.wordpress.com/2015/04/21/studeren-voor-de-kenniseco...