Grensrechters: Bert van Marwijk en de politiek van het voetbal

De ludieke orde #1

6 minutes to read
Article
Daan Rutten
20/04/2017

Wat heeft de spelfilosofie te zeggen over onze sociale realiteit waartoe ook bondscoach Bert van Marwijk zich moet rekenen?

Speltheorie

‘Natura non facit saltus’, vrij vertaald: de natuur maakt geen rare sprongen. Zo luidt het grondbeginsel breed gedragen door filosofen als Gottfried Leibniz, biologen als Charles Darwin en economen waaronder Alfred Marshall. De zin balt het hele natuurwetenschappelijke paradigma samen dat orde veronderstelt in de natuur. Een orde waarvan we de wetmatigheden kunnen blootleggen. De vraag is echter of onze cultuur ook vanuit deze opvatting te denken valt. Het tegenovergestelde lijkt mij nog eerder waar.

Huizinga kwam als eerste met de radicale stelling dat onze hele cultuur in brede zin kan worden gedacht als een spel

Onze sociale realiteit barst juist van de ongerijmdheden, paradoxen, drogredenen, dwalingen, revoluties en andersoortige rare sprongen. Dat betekent echter niet dat we ons hierdoor moeten laten afschrikken. Tijdens mijn studie cultuurwetenschappen in Tilburg (waarbij de colleges van Léon Hanssen en Odile Heynders vooral bepalend voor me waren) kwam ik tot de conclusie dat onze cultuur zich eigenlijk veel beter laat opvatten als een paradoxaal ‘spel’. Ja, wie écht iets van de grillige cultuur wil begrijpen, die grijpt terug op iemand als Johan Huizinga (Homo Ludens uit 1938). En dus niet op sociaal-darwinisten à la Galton die er vanuit gaan dat cultuur slechts een voortzetting is van de natuur en zich ook op die manier laat beschrijven en voorspellen (bijvoorbeeld als een ‘survival of the fittest’).

Ga maar na: een kunstwerk kan deels worden begrepen als het evolutionaire equivalent van het verenkleed van een pauw, kortom: een ‘positioneringsdaad’ om ‘status’ te verkrijgen (zoals de paringsdans van een pauw). Maar dat verklaart niet waarom de gemiddelde kunstenaar zich zoveel moeite getroost om zich staande te houden in het culturele veld, waar door de bank genomen geen rooie rotcent te verdienen valt en waarbinnen de gewonnen status zich meestal niet vertaalt in economisch kapitaal, laat staan in reële macht. Wat is het evolutionaire voordeel hiervan? Hooguit kunnen we het met een socioloog als Pierre Bourdieu begrijpen als een ‘spel’ waarin de economie wordt omgedraaid. Want juist de kunstenaar die niet voor het geld gaat – denk aan de dandy en de bohemien – kreeg doorgaans het stempel ‘authentiek’ te zijn. Dat levert waardering op, maar die waardering blijft vooral symbolisch, zeer tijdelijk en vluchtig van aard.

Uiteraard kent elke cultuurvorm wel degelijk een zekere logica, maar dan zoals in een spel. Elk spel kent een speelveld met spelregels, een symbolische consistentie die leidend is, maar de spelregels liggen niet vast in de een natuur. Ze zijn kortom ‘contingent’ en kunnen altijd nog veranderen. En dat doen ze ook voortdurend, de grenzen van het spel worden verruimd en verlegd, herbevestigd én bevochten.

Binnenspel/buitenspel

Huizinga kwam als eerste met de radicale stelling dat onze hele cultuur in brede zin kan worden gedacht als een spel. Toch greep hij zo nu en dan ook terug op het meer klassieke idee van het spel zoals iedereen dat kent. Denk aan bekende spelletjes als Mens erger je niet! en Monopoly, waarin we voor de duur van het spel kunnen ontsnappen aan de dagelijkse beslommeringen en vooral plezier kunnen ervaren. Zo’n spel veronderstelt een autonome werkelijkheid die geldt binnen het veilige kader van de ‘eigen, uitzonderlijke, omheinde wereld binnen de gewone’. Het spel functioneert dan als een ‘tovercirkel’ waarbinnen de gewone wereld buitenspel wordt gezet zodat de spelers in vrijheid en als gelijken kunnen spelen. Of je in het dagelijkse bestaan nu bankier bent of werkloos, in Monopoly begin je allemaal met dezelfde hoeveelheid geld. Alle privileges of tekortkomingen die buiten het spel gelden, zijn binnen het spel opgeschort. Het enige wat telt, is hoe goed je bent in spelen en de mate van geluk die je al of niet ten deel valt.

Sociale actoren die bij hoog en laag blijven ageren dat een bepaald spel ‘op zichzelf’ staat, los van het dagelijkse bestaan zijn ‘boundary workers’ of grensrechters

Zonder deze impliciete autonomiegedachte is het onmogelijk een plezierig spelletje met elkaar te spelen. De buitenwereld wordt als het ware even ‘tussen haakjes’ gezet. Niettemin is het goed om te beseffen dat speldenkers na Huizinga, zoals Umberto Eco, hier de kritiek hebben toegevoegd dat deze autonomie in de eerste plaats om een ideaal gaat, een illusie, niet om de sociale realiteit als zodanig. In de sociaal-culturele werkelijkheid zit de mens gevangen in allerlei collectieve spelregelsystemen (zoals economie, politiek, religie, ethiek) waar evengoed spelregels gelden die zich niet laten herleiden tot de natuur, maar die wel bijzonder dwingend zijn. Wie zegt dat hier de vrijheid geldt om al dan niet mee te spelen, verkoopt een mythe. Probeer, bijvoorbeeld, als autodidact nog maar eens een baan te vinden in ons spel der ‘diplomacratie’ waarin de spelregel dicteert dat een diploma staat voor je kennis en kunde.

Nog problematischer blijkt de ‘autonomie van het spel’ wanneer we met Wittgenstein beseffen dat onze sociale taalspelen en culturele spelletjes familiegelijkenissen- en verwantschappen vertonen, voortdurend met elkaar interfereren en onmogelijk uit elkaar te trekken zijn. Nu is dat effect bij Monopoly te verwaarlozen, maar in bijvoorbeeld het voetbal is de overlap al veel pregnanter aanwezig. Wie durft te beweren dat de Champions League gedacht kan worden als een omheinde wereld, vrij van het machtsspel der economie en commerciële belangen?

Voor sociale actoren die bij hoog en laag blijven ageren dat een bepaald spel ‘op zichzelf’ staat, los van het dagelijkse bestaan, hebben sociale wetenschappers als Thomas F. Gieryn een toepasselijke term gemunt: ‘boundary workers’. Of zoals ik ze in mijn speltheorie noem: grensrechters. Deze grensrechters proberen de grenzen te maken en bewaken tussen de alledaagse realiteit en het spel dat ze spelen. Wat hoort binnen het spel en wat staat buitenspel? Karl Popper is een bekende grensrechter. Die probeerde een strikt onderscheid te maken tussen het zuiver wetenschappelijke spel (met als belangrijkste spelregel: falsificatie) en al die andere mythische spelen die wat hem betreft geen aanspraak konden maken op het vinden van de ‘waarheid’. Goedbedoeld, maar ook in hoge mate arbitrair – alsof kennis alleen bestaat in het wetenschappelijke domein!

Spelpolitiek

Wie erop gaat letten, ziet dat dit machtsspel van de grensrechter in alle spelen wordt gespeeld, zo ook in het voetbal. Neem Bert van Marwijk, onze voormalige bondscoach die de finale van het Wereldkampioenschap bereikte in Zuid-Afrika en thans bondscoach is van Saudi-Arabië. Dat land neemt het als bekend niet al te nauw met de mensenrechten en critici vroegen zich af of Van Marwijk daar wel over had nagedacht toen hij tekende. Hij verdedigde zich daarop met de uitspraak: “Sport moet verbroederen en niet verdelen. Ik ben daar niet op een politieke reis, ik ben daar als coach."

Volgens Van Marwijk bestaat er kortom een scherpe demarcatie tussen de spelen ‘sport’ en ‘politiek’ en moeten we die grens vooral niet betwijfelen. Feit is echter dat die grens artificieel en arbitrair is. Kijk maar eens hoeveel macht de FIFA uitoefent op staten die de ambitie hebben gastland van het Wereldkampioenschap te zijn. Het komt erop neer dat de internationale voetbalorganisatie de volledige infrastructuur van een soeverein land overneemt tijdens die maand en zich feitelijk het commerciële monopolie toe-eigent.

Het euvel is dat we moeilijk van voetbal kunnen genieten als we voortdurend naar het machtsspel van het voetbal kijken

Met andere woorden: de grenstrekking behelst op zichzelf een politieke beslissing. Namelijk de keuze om een bepaald deel van het spel met de schijnwerpers te belichten, waardoor een ander deel onderbelicht blijft, precies zoals een politicus ervoor kiest een bepaalde ideologie naar voren te schuiven op het toneel en de rest buiten beschouwing te laten.

Het euvel is dat we moeilijk van voetbal kunnen genieten als we voortdurend naar het machtsspel van het voetbal kijken, incluis de verongelukte stadionbouwers, de macht van de commercie en de daarmee gepaard gaande corruptie. De illusie van autonomie is noodzakelijk voor het spel. Wat de sport op de langere duur echter ook niet helpt, is doen alsof het mooie spelletje onbespeeld blijft door andere spelen. Het minste wat we we kunnen doen, is voor de aftrap en na het eindsignaal ook dit bredere spelperspectief open te houden.  

Van Marwijk liep – letterlijk – hand in hand met de sjeik van Saudi Arabië en gaf te kennen alle kritiek maar onzinnig te vinden: “Dan kunnen we wel een tijdje doorgaan.” Misschien moeten we juist een tijdje doorgaan en kritisch zijn wanneer beroemde trainers en topvoetballers (zoals Huntelaar, Gullit, Seedorf) zich laten inpalmen door kwestieuze figuren als Berlusconi cs. Ik zeg niet dat zij alleen nog maar mogen werken voor voetbalclubs die het stempel ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ waardig zijn. Die clubs zijn, vrees ik, op een hand te tellen. Wel zeg ik dat het argument van coaches en spelers dat ze slechts ‘een spelletje’ spelen, slechts geldend is tijdens het spelletje, dan en alleen dan wanneer de voetbalwedstrijd wordt gespeeld.

Wie voor of na de wedstrijd claimt dat zijn spelletje niet behoort tot het overkoepelende spel der maatschappij, plaatst zichzelf buitenspel en loopt weg voor de eigen verantwoordelijkheid (iets wat Sartre natuurlijk aanduidde met zijn zelfbedrogconcept van de ‘mauvaise foi’). Wie de morele implicatie hiervan niet begrijpt, moet vooral eens de film Mephisto (1981) bekijken, naar de grote roman van Klaus Mann. Het verhaal handelt over Gustav Gründgens, een toneelspeler tijdens het Nazi-bewind. Hij speelde altijd, want hij was ‘doch nur ein Schauspieler’?