De revanche op de criticus

Over de kritiek op literair engagement

28 minutes to read
Paper
Marlou Agterberg
03/04/2017

 

Noem engagement en literatuur in één zin en een groot deel van de critici gaat stijgeren. Een analyse van Leon de Winters engagement in zijn boeken en als publiek intellectueel.

 

Engagement en literatuur

De revanche van de roman

Engagement in de literatuur zorgt voor aardig wat discussie binnen de Nederlandse letterkunde. In 2009 verschijnt het boek De revanche van de roman (2009) van Thomas Vaessens, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Het doet de discussie weer hevig oplaaien. In dit boek geeft Vaessens een uitgebreide bespreking van literair engagement en neemt hij een pittig standpunt in. Vaessens neemt een 'ontwaarding' van de huidige literatuur waar. Hij pleit daarom voor een omarming van het engagement, waarin de boodschap die een roman uitdraagt belangrijker wordt geacht dan de literaire stijl. Dat moet er voor zorgen dat de roman weer een prominente plek krijgt binnen onze maatschappij. Dit leidde tot veel tegenspraak uit verschillende hoeken van de literaire wereld. Toch pleit Vaessens voor de medewerking van diezelfde literaire wereld. De receptie van geëngageerde romans is namelijk vaak kritisch, vindt Vaessens, en daar is hij het niet mee eens:

'Waar romanschrijvers welbewust en doelgericht hun literaire stellingen verlaten, waar zij proberen weer bruggen met de wereld en de lezer te slaan door te breken met de chique literaire conventies van vóór de ontwaarding van de literatuur, moeten ook de professionele lezers bereid zijn hun romans in die nieuwe geest te lezen. Zelfs als die romans zich minder ‘literair’ voordoen dan we gewend waren.' (Vaessens, 2009: 18)

Vaessens neemt hier een aantal dingen waar: 

  1. Hij stelt vast dat de auteur al meegaat in zijn pleidooi voor meer engagement. 
  2. Hij stelt vast dat dit invloed heeft op de literaire kwaliteit van de roman. 
  3. Hij suggereert dat de literatuurcriticus nog niet meegaat in deze veranderingen en vasthoudt aan ouderwetse literaire conventies. Hij heeft het hier over de conventie dat literatuur autonoom moet zijn: literatuur draait om het werk; de literaire kwaliteit ervan. 

Vaessens haalt in zijn boek het voorbeeld aan van Leon de Winters roman Het recht op terugkeer (2015). Een kritiek die De Winter hierop kreeg was dat de roman ‘tendensliteratuur’ is, die de lezer probeert te winnen voor een politieke overtuiging. Jeroen Vullings, literair criticus bij Vrij Nederland, meldt daarbij dat hij De Winter te hoog schatte om de roman op dergelijke wijze als middel te gebruiken. Vaessens benoemt de literatuuropvatting die hieronder ligt als volgt: ‘De literatuur is autonoom; wie haar inzet voor buitenliteraire doelen, misbruikt haar en ‘zakt’ daarmee als schrijver.’ (Vaessens, 2009: 17). Vaessens prijst De Winter juist voor zijn ‘literaire inmenging in het publieke debat’, waardoor hij zich opstelt als ‘deelnemer van de hedendaagse werkelijkheid’ (Vaessens, 2009: 207).

De boodschap van Vaessens is duidelijk: de literatuurcriticus moet een roman weer gaan beoordelen op de boodschap die deze uitdraagt.

De boodschap die Vaessens uitdraagt is duidelijk: de opkomst van de geëngageerde auteur is positief en de literaire wereld moet hierin meegaan. De literatuurcriticus moet een roman weer gaan beoordelen op de boodschap die deze uitdraagt. Deze thesis zal getest worden aan de hand van een casus met betrekking tot de schrijver Leon de Winter. Deze geëngageerde auteur heeft al jaren te maken met stevige kritieken (Anbeek, 1992). De aard van deze kritieken zal laten zien of het overgrote deel van de literatuurbeschouwing inderdaad de buitenliteraire doelen inferieur acht aan de literaire kwaliteiten. Daarnaast is het niet onbelangrijk om Leon de Winters zelfpositionering te bekijken. Wanneer er kritiek wordt geleverd op literaire kwaliteiten, zou een logische reactie een verdediging van de auteur zijn. De vraag is echter of deze geëngageerde auteur Vaessens' motivatie deelt om de roman te revitaliseren met zijn engagement.

De schrijver, zijn engagement en de criticus

Vaessens’ these

Vaessens onderbouwt zijn these aan de hand van veranderingen die hebben plaatsgevonden in de naoorlogse literatuur. Hij beschrijft daarbij drie stromingen die hij het humanistisch modernisme, het relativistisch postmodernisme en het laatpostmodernisme noemt. Daarnaast stelt hij dat het humanistisch modernisme nog steeds zijn sporen nalaat in hoe er op het moment over literatuur wordt gedacht.

Sinds het begin van de 18e eeuw speelt cultuur een cruciale rol bij het reguleren van de maatschappij. Kunst moest de centrale waarden aan de burger overdragen. De literatuur had een vanzelfsprekend belang, had autoriteit en was autonoom. De kunstenaar was de opvoeder en ‘de literaire grootheden konden zich in hun verliteratuurde universum opsluiten omdat zij de vaste overtuiging hadden dat literatuur ook buiten hun beperkte kring een centrale plaats innam’ (Vaessens 2009: 30). 

Na de Tweede Wereldoorlog bloeit het literaire humanisme door, al ontstaat er nu een literaire infrastructuur in de vorm van onderwijs, belangenorganisaties, en fondsen. De literatuurbeschouwing bloeit na de oorlog eveneens; het literaire debat is immers essentieel voor de beschaving. Het grote belang van literatuur zorgde voor een zelfverzekerdheid van de criticus om hierin carrière te maken. De impact van de criticus is in deze tijd groot. Hoewel deze tijd voorbij is, merkt Vaessens op dat het autonome ideaalbeeld dat in deze tijd gewoon was, nog altijd heerst in de literatuuropvattingen van vandaag. Langzaam maar zeker verliest deze elitaire beweging echter terrein. 

In de jaren zestig van de vorige eeuw was er sprake van een anti-autoritaire tijdsgeest. De humanistische opvoedende doelen worden vanaf dat moment te betuttelend gevonden. Daarnaast is er een explosie van nieuwe cultuurvormen, waardoor de geschreven letter als medium zijn centrale plaats verliest binnen de populaire cultuur van die tijd. Hier kondigt Vaessens het relativistisch postmodernisme aan. Universele waarden worden onderuit gehaald en er wordt met ironie gesproken over ‘alles wat op literaire pretenties leek’ (Vaessens, 2009: 43). De postmodernen leveren kritiek op de humanistische prekende elite. Vaessens stelt echter dat de postmodernen het zichzelf met hun ironie en relativisme wel erg moeilijk hebben gemaakt. Zij hebben hiermee afstand genomen van het moralistische en ideologische, waardoor zij zichzelf buitenspel hebben gezet. 

De postmoderne schrijver kan zich niet meer engageren met 'enige ideologie'. Deze tendens is ook in de literatuurbeschouwing te zien. De humanist brengt hiërarchie aan, de relativistische postmodernist ondermijnt juist deze hiërarchie, ook in zijn waardering van literatuur. De postmoderne literaire intellectueel als criticus beschikt niet over de autoriteit om kwaliteitsoordelen te vellen: ‘zijn houding is er een van ironische distantie’ (Vaessens, 2009: 49). Vaessens noemt dit een belangrijk keerpunt; dit is namelijk het moment waarop de ontwaarding van de literatuur plaatsvindt. De literaire autoriteit is sterk afgenomen en de lezer hecht beduidend minder waarde aan de smaak van critici. De autoriteit van literatuur is afgenomen en de autonomie van het postmodernisme zorgt voor een isolement, waardoor de schrijver zijn achterban heeft verloren en de maatschappelijke relevantie van literatuur afneemt. Vaessens noemt de autonomie in het humanistisch modernisme een luxe die de hedendaagse literatuur zich niet meer kan veroorloven, omdat ze niet meer vanzelfsprekend in de belangstelling staat.

Als reactie hierop gaan auteurs weer op zoek naar een achterban. Dit doen zij door moraliteit weer terug te laten komen in hun romans. De kunst is hiermee niet langer volledig autonoom, losstaand van de samenleving. Vaessens refereert naar deze beweging met de term laat-postmodernisme. De laat-postmodernisten moeten de roman weer op de kaart zetten. Het keerpunt noemt hij de aanslagen van 11 september, op de Twin Towers in New York. Vanaf dat moment is het gedaan met het postmoderne relativisme. Door deze ingrijpende gebeurtenis zocht men weer naar universele waarden. Vaessens stelt dat het isolement van het postmodernisme niet meer binnen de door 9/11 ingrijpend veranderde maatschappij past. Als reactie hierop zoeken verschillende auteurs weer een verbintenis met de maatschappij. Dit doen zij door weer betrokkenheid te tonen en daarmee weer een band te scheppen tussen literatuur en maatschappij.  

Vaessens stelt dat het isolement van het postmodernisme niet meer binnen de door 9/11 ingrijpend veranderde maatschappij past.

Betrokkenheid houdt voor deze auteurs in dat de literaire aspecten niet langer altijd centraal staan, maar de buitenliteraire functie van het werk. Dat houdt in dat deze auteurs vaak ook breken met literaire conventies. Met hun zoektocht naar een achterban wagen deze auteurs zich in de publieke sfeer. Zij zijn bereid om de rol van een nieuw type publiek intellectueel op zich te nemen: ‘de publiekszoeker die probeert weer een brug te slaan tussen de literatuur en haar achterban’ (Vaessens, 2009: 69). Hoewel dit proces zeker al gaande is, is Vaessens van mening dat het wel wat meer mag.

De publieke intellectueel en engagement

Naast maatschappelijke thema’s in het oeuvre van een auteur, moet volgens Vaessens de auteur ook het publieke debat in als publieke intellectueel. De auteur mág zich niet langer afzijdig houden (Vaessens, 2009). 

In Writers as Public Intellectuals, Literature, Celebrity, Democracy (2015) gaat de Nederlandse literatuurwetenschapper Odile Heynders in op de publieke intellectueel in Europa. Volgens Heynders wordt de publieke intellectueel gekenmerkt door zijn deelname aan het publieke debat en doordat hij een sterk standpunt verkondigt vanaf de zijlijn. De publieke intellectueel beschikt over een kritische blik en zet aan tot discussie. Daarnaast geeft hij vaak alternatieve scenario’s voor politieke, sociale en ethische kwesties en adresseert hij een niet-specialistisch publiek over onderwerpen die hen algemeen aangaan. Hij kan dit doen op allerlei manieren, bijvoorbeeld door aan te schuiven bij een televisieprogramma, artikelen encolumns te schrijven, of te bloggen. Hij kan echter ook de roman als medium van zijn keuze gebruiken. 

De publieke intellectueel opereert in een media-samenleving en heeft daardoor een grote zichtbaarheid, die hij kan gebruiken om zijn boodschap te communiceren naar het grote publiek.  Heynders stelt dat de literaire auteur als publieke intellectueel typisch de literaire conventies van auteurschap, tekst en genre gebruikt om een breder publiek aan te spreken over onderwerpen die de ‘gewone mens’ aangaan. Hierbij benadrukt ze dat het in dit geval niet de bedoeling van de auteur is om complexe en autonome literatuur te schrijven. Er wordt een reconstructie gemaakt, waar fictie en realiteit door elkaar worden verweven, waardoor er nieuwe en verschillende perspectieven worden aangeboden. De auteur nodigt de lezer uit zijn eigen perspectief te creëren door gebeurtenissen en motieven te beschrijven, die voor de lezer als een echte mogelijkheid te ervaren zijn (Heynders, 2015: 33).

Het debat rond engagement

Het bovenstaande laat al zien dat engagement en autonomie lastige begrippen zijn en daardoor voor discussie zorgen. De reacties op Vaessens' standpunt lijken dan ook overheersend negatief. De Groene Amsterdammer heeft er een aantal artikelen aan gewijd. Arie Storm (2009) noemt in deze artikelen het boek ‘een aanfluiting met een vermoedelijk zeer bedenkelijke doelstelling’. Hij duikt hier ook het debat in:

'Ik zeg altijd: een roman gaat nergens over, een roman is, en door dat zijn, verandert er iets in de wereld. Veel meer valt er over literair engagement niet te zeggen, maar op zichzelf is dit al genoeg, probeer er maar eens achter te komen wat een roman op welke manier in de wereld heeft veranderd, en je komt dan toch weer bij stijl uit, vermoed ik'.

Storm staat lijnrecht tegenover Vaessens. Niet het engagement zorgt voor relevantie, maar juist de literaire stijl.

Storm staat lijnrecht tegenover Vaessens: niet het engagement zorgt voor relevantie, maar juist de literaire stijl. Kees ’t Hart (2009) schrijft in De Groene Amsterdammer: ‘Vaessens heeft geen hoge pet op van literatuur, hij strooit met badinerende opmerkingen daarover. De tijd van mooischrijverij is voorbij. Schrijvers die zich niet aan Vaessens’ richtlijnen houden zijn verloren, voorspelt hij’. Zowel hijzelf als Arie Storm zijn van mening dat de literaire stijl niet mag lijden onder engagement. Ook Carel Peeters (2009) heeft weinig goeds te zeggen over de kwestie en schrijft in Vrij Nederland dat Vaessens met zijn pleidooi de literatuur ‘ontdoet van al haar literaire charmes’.

Rob Schouten in Trouw (2009) is iets genuanceerder en ziet wel degelijk iets in Vaessens' pleidooi, maar noemt het vooral ‘wishful thinking’. Schouten staat in tegenstelling tot de eerdergenoemden niet zo negatief tegenover engagement maar stelt, niet onbelangrijk, dat er niet alleen een wil tot engagement moet zijn bij de auteur, maar ook het talent om hier een overtuigende vorm voor te vinden. 

De Nederlandse schrijver Bas Heijne (2009) schreef een uitgebreid stuk in NRC Handelsblad als reactie op het boek van Vaessens. Net als Schouten prijst hij de positieve boodschap, maar hij noemt de onderbouwing zeer pessimistisch. Hij prijst het feit dat Vaessens zijn ‘nek uit steekt’, maar is het er vooral mee oneens hoe Vaessens de literatuurcritici schetst: ‘de hoogleraar kan zich onmogelijk een literaire kritiek voorstellen die uit andere motieven voortkomt dan uit een hautain klassenbewustzijn’. Daarnaast is hij het niet eens met Vaessens' uitleg van het begrip autonomie: ‘Wie denkt dat een tekst die autonoom is niets over de werkelijkheid te zeggen heeft, heeft van kunst niet veel begrepen’. Heijne gelooft in de kracht van fictie, en die mag best iets te zeggen hebben over de werkelijkheid zonder ‘brave humanistische statements’. 

Natuurlijk zijn er niet alleen negatieve reacties. Gert Jan de Vries (2009) ziet wel iets in meer aandacht voor het morele, ethische en politieke aspect van literatuur. Als thrillerrecensent vindt hij dat het onderscheid tussen thrillers en literatuur naar de achtergrond verdwijnt. Hij vindt Vaessens these ‘als muziek in de oren klinken’.

De Winter als laatpostmodernist en publiek intellectueel

De Nederlandse schrijver Leon de Winter heeft alles te maken met bovenstaande theorie. Zijn engagement drukt namelijk een steeds groter stempel op zijn romans. Waar hij ooit begonnen is als postmodern auteur (Renting, 2013), zou hij tegenwoordig wellicht te plaatsen zijn binnen Vaessens’ laatpostmodernisme. Vaessens kenmerkt de laatpostmodernist als een auteur die voortkomt uit het postmodernisme, maar zich bekommert om de ontwaarding van de literatuur en zoekt naar vormen van engagement als manier om de roman weer te revitaliseren (Vaessens, 2009: 202). 

De Winters Joodse afkomst en zijn zionistische overtuiging zijn thema's die nadrukkelijk terugkomen in zijn publieke engagement en in zijn romans. In 2008 verschijnt Het recht op terugkeer, een toekomstroman met als thema Israël en het Jodendom. Dit zijn geliefde thema’s bij De Winter, want ook publiekelijk laat hij hier graag zijn mening over horen, bijvoorbeeld in De Telegraaf met columns als Kijk het monster recht in het gezicht (2016), over de te strenge controles in Tel Aviv, een thema dat specifiek terugkomt in Het recht op terugkeer.

De Winters Joodse afkomst en zijn zionistische overtuiging zijn thema's die nadrukkelijk terugkomen in zijn publieke engagement en in zijn romans.

Na de aanslagen van 9/11 wordt De Winter steeds actiever als columnist (Renting, 2013). In het televisieprogramma De Verwondering vertelt De Winter dan ook dat de aanslagen zijn leven ingrijpend hebben veranderd. De Islam is voor hem een bedreiging (NCRV, 2015). De Winter laat dan ook geregeld zijn mening horen over dit thema. Van 2003 tot 2007 schrijft hij opiniestukken in Elsevier waar hij zich zeer kritisch uitlaat over de linkse politiek (Renting, 2013). 

Tot op heden schrijft De Winter stukken voor De Telegraaf, die voor een groot deel behoorlijke kritiek leveren op de Islam, met veelzeggende titels als Islam is rem op vooruitgang en Dilemma van Islam: de culturele erfenis maar ook het weblog De Dagelijkse Standaard wordt door De Winter gebruikt als platform, met titels als Moslims moeten zich bevrijden van wanen en Islam heeft dringend behoefte aan ketters. Daar blijft zijn engagement niet bij. De Winter doet hier wat Vaessens graag ziet, hij gebruikt ook zijn romans als instrument voor zijn engagement. VSV (2012) is hier een goed voorbeeld van. De roman begint met de moord op regisseur Theo van Gogh door Mohammed B, waarna Van Gogh de opdracht krijgt om beschermengel te worden van de crimineel Max Kohn, die overigens ook nog Joodse wortels heeft. Laatstgenoemde stopt uiteindelijk een gepoogde aanslag op een school door jonge radicale Marokkaanse jongens.  

Mirjam Renting (2013) analyseert in haar masterscriptie de roman en komt tot de volgende conclusie: 

De lezer weet dat de roman fictie is, maar krijgt toch de sterke indruk dat grote punten in deze roman overeenkomen met de visie van De Winter. VSV is daarmee te zien als kritiek op de Nederlandse maatschappij en vooral op de moslimimmigranten daarin.’ 

Zij merkt ook op dat het moslimfundamentalisme een terugkerend thema is in de recentere romans van De Winter. Dat geldt natuurlijk ook voor zijn meest recente roman Geronimo (2015), waarin Al-Qaida leider Osama bin Laden de Amerikaanse operatie Neptune Spear die in werkelijkheid tot zijn dood leidde overleeft.

De Winters schrijverschap wordt gekenmerkt door groot engagement, dat te plaatsen is in Vaessens’ laatpostmodernisme. Of De Winter ook de motivatie heeft om de roman te revitaliseren zal nog blijken. Aan de hand van Heynders (2015) zou ik De Winter ook zeker een publiek intellectueel noemen. Met zijn vele columns en publieke optredens is De Winter zeer zichtbaar in de media. Hij heeft sterke politieke denkbeelden, die hij maar al te graag overbrengt aan het grote publiek. Hij haakt in zijn columns in op thema’s die de samenleving bezighouden. Daarnaast Twittert hij er stevig op los over de huidige immigrantenproblematiek. Hij trekt deze thema’s door naar zijn romans, waarin fictie en werkelijkheid door elkaar lopen.

De kritiek op De Winter

Aan kritiek heeft Leon De Winter geen gebrek. Door de jaren heen heeft het schrijverschap van Leon De Winter een aardige transformatie doorgemaakt. Ton Anbeek schreef hier in 1992 al een artikel over. Zijn debuut in 1967 met Over de leegte in de wereld werd goed ontvangen. Niet alleen was het merendeel van de recensenten positief, ook werd het boek veel besproken, wat aangeeft dat De Winter meetelt (Anbeek, 1992). 

Anbeek noemt als keerpunt Kaplan, tevens het eerste boek dat is uitgebracht bij De Bezige Bij. Ook hij merkt op dat De Winter ontzettend veel kritiek krijgt op zijn romans, ondanks de goede verkoopcijfers die zij keer op keer hebben. Naast een uiterlijke transformatie - ‘van achter de harige activistenkop komt het glad geschoren gezicht van een jeune premier tevoorschijn' (Anbeek, 1992: 262) -  verandert ook zijn werk. Waar de auteur eerst nog speelde met verbeelding en werkelijkheid en het ‘niets gebeurt’ schrijft hij met Kaplan een roman met een duidelijk plot en vele subplots. De humor noemen veel critici ‘op het platte af’. 

Anbeek bekeek de kritiek op het oeuvre van De Winter tot aan Supertex (1991). De twee elementen van kritiek die hij onderscheidt, zijn de makkelijke en platte stijl en het ‘leentjebuur’ spelen (Anbeek, 1992:263). Ik ga een stapje verder en bekijk de kritiek na Supertex, om te bekijken of die kritiek ook direct gebaseerd is op een ongewenst engagement. Ik bekijk hierbij Het recht op terugkeer uit 2008 en VSV uit 2012, twee geëngageerde romans met als thema’s Israël en moslimfundamentalisme. Deze twee thema's keren binnen De Winters engagement telkens terug.

Het recht op terugkeer

 

Het recht op terugkeer

De titel van Rob Schoutens (2008) recensie van Het recht op terugkeer in Trouw is veelzeggend: ‘Luid en duidelijk: ik ben een Jood’. Schouten heeft zijn bedenkingen bij het feit dat De Winter zijn Joodse achtergrond wederom duidelijk naar voren laat komen in de roman. Ook Schouten begint over de transformatie die De Winter onderging: 

 

'Hoewel in die jaren overal de scherpe kantjes van de tegenstelling links-experimenteel versus burgerlijk-realistisch schrijven verdwenen, nam De Winter wel een heel drastische stap, van Kafka richting pulp zeg maar’. 

Hij noemt de transformatie een ‘uit de kast komen’. Zijn romans zouden vanaf dat moment Joods zijn. Hoewel Schouten prijst hoe de auteur zijn personages hun eigen ideologie laat uitdragen, zonder eigen inmenging, is hij niet te spreken over hoe De Winter inlevert op stijl. ’Het recht op terugkeer’ is de zoveelste vervulling van De Winters idee dat een platvloerse wereld van voors en tegens ook om ostentatieve, oppervlakkige boeken vraagt.’ Daarnaast benadrukt hij hier ook nog dat het sinds deze verandering niet meer goed is gekomen tussen De Winter en de criticus.

Jeroen Vullings noemt in Vrij Nederland (2008) de titel van de roman ‘een amuzische titel die je eerder verwacht bij een manifest’. Hij erkent meteen het engagement van de roman en voegt hier nog aan toe: 

De titel van Leon de Winters twaalfde roman hoort immers bij tendensliteratuur, die de lezer probeert te winnen voor een politieke of maatschappelijke overtuiging […].’ 

Vervolgens gaat hij meteen in op de autonome conventie door te zeggen dat hij De Winter als schrijver eigenlijk te hoog acht om ‘de literatuur zodanig als middel te gebruiken, in plaats van die als doel te erkennen’. Hij noemt de auteur een ‘felle opiniemaker’ maar desondanks vindt Vullings dat de politieke lading in de roman nog vrij gering is. 

Vullings verwoordt hier eigenlijk goed van welke tweestrijd er sprake is binnen het debat rondom engagement.  Enerzijds vindt hij de roman een goed bedacht en complex verhaal, waarin De Winter de actualiteiten in de romanvorm giet waar de Nederlandse literatuur zo naar snakt. Anderzijds vindt Vullings dat De Winter het spannende verhaal door wrakkige essayistiek om zeep helpt en hij het zich ook te makkelijk maakt: ‘[…] hij kan beter, al zal dat hem vermoedelijk lezers kosten’.

VSV

 

VSV

 

De kritieken op VSV zijn vrijwel net zo fel als de op Het recht op terugkeer. De hoofdredacteur van de literaire blog TZUM (2012) schreef bijvoorbeeld: ‘Wie wil genieten van VSV moet zijn literaire eisen een beetje naar beneden bijstellen. […] Als je VSV als een thriller leest, dan beleef je zeker enkele genoeglijke uurtjes.’ 

 

In Nederlands Dagblad schreef Teunis Blunt (2012) het volgende: 

Het is gemakkelijk om VSV weg te zetten als een thrillerachtig boek met onwaarschijnlijke gebeurtenissen. […] Maar ik voorzie de vragen al die uitgebreid behandeld zullen worden op de leesclubs: hoe kan het dat geïntegreerde moslims radicaliseren? Wordt ons leven geleid? Kunnen mensen werkelijk veranderen? Ook daarvoor leent het boek zich.’ 

Bunt is overwegend positief en laat zien dat VSV een echt geëngageerde roman is die de lezer aanzet tot discussie. Wat de recensent hier zelf van vindt, wordt niet heel duidelijk. 

In De Standaard wordt dit engagement juist weer bekritiseerd: ‘Achter het spektakelstuk dat VSV is, lijkt zich een geëngageerde roman te verbergen. En daar gaat het mis’ (Vlaar, 2012). Wat er mis gaat wordt uitgelegd aan de hand van de geloofwaardigheid. Door de clichématige personages vindt Vlaar het meer een ‘inktzwart sprookje’.

Joost de Vries (2012) schrijft in De Groene Amsterdammer dat hij denkt dat het De Winter allang niet meer om engagement gaat. Hij stelt dat waar De Winter in zijn voorgaande boeken zijn ‘uitgebeende’ stijl nog gebruikte om zijn thema’s en ideeën aan de lezer te presenteren, hij nu alleen nog geïnteresseerd is in zijn verhaal, wat vooral goed leesbaar moet zijn. 

Arjen Fortuin (2012) in NRC Handelsblad is het hier mee eens. Hij vindt de roman zozeer geëngageerd dat het meer een middel voor De Winter is om zijn columns mee voort te zetten. Hij bedoelt daarmee dat De Winter vooral het verlangen heeft om ‘van alles te beweren over zichzelf, Van Gogh en al die bekende mensen en hun rol in de actualiteit’. Je blijft achter met het ‘ultieme talkshowgevoel’ maar het maakt de lezer niet veel wijzer. Een opvallende recensie is die in Haarlems Dagblad.

De kritiek nader bekeken

De kritiek die De Winter krijgt kan niet op één hoop gegooid worden. De kritiek begint al bij Kaplan, waar hij zijn schrijfstijl drastisch verandert naar leesbaardere thrillerstructuren. Dat is dan ook precies waar hij kritiek op krijgt, ook bij Het recht op terugkeer en VSV. De trend die Anbeek (1992) in zijn artikel ontdekte zet zich voort. Er wordt veel kritiek geleverd op de te platte schrijfstijl en de thrillerstructuren van de twee romans. 

Toch vormt ook zijn engagement een groot kritiekpunt. Vooral in Het recht op terugkeer wordt het De Winter aangerekend dat hij een politieke boodschap wil overbrengen. Van VSV vinden veel recensenten echter dat de roman niet echt meer geëngageerd te noemen is door de ongeloofwaardigheid van de karakters en het plot. Opvallend is dat er nog een artikel in de Volkskrant verschijnt waarin kritiek wordt geleverd op De Winters engagement in het jaar dat VSV uitkomt. Er wordt geschreven dat De Winter zijn Joodse afkomst overal aan weet te verbinden, zelfs wanneer dit helemaal niet relevant is (van Rossum, 2012). Er wordt dan weliswaar veel kritiek geleverd op het engagement van de romans en het publieke optreden van De Winter, maar er wordt vooral kritiek geleverd op de manier waarop De Winter dit engagement inzet. 

De Winter zet zich behoorlijk af tegen deze kritieken. Toch doet hij dit niet door de uitspraken van de critici te ontkennen. In tegendeel, hij laat maar wat graag weten dat hij inderdaad met de literaire conventies breekt. Hij lijkt de critici soms zelfs een beetje te provoceren met uitspraken als deze: 

Als ik te maken krijg met slechte kritieken in de sfeer van: dat werk van die De Winter heeft niks met literatuur te maken, hij kan beter thrillers gaan schrijven, dan is mijn reactie: als je het zo vreselijk vindt, het kan altijd nog erger en dan doe ik er nog een schepje bovenop.’ (Dijksman, 2012)

Zelfpositionering van De Winter

Zoals Anbeek (1992) al opmerkte, geeft ook De Winter zelf toe na Kaplan een transformatie te hebben ondergaan:

'Ooit ben ik als schrijver begonnen in een meer literair intellectuele omgeving, om mezelf te bewijzen en te plaatsen. Ik had toen geen idee van thrillers. Maar nu maak ik altijd gebruik van thriller- of spionagestructuren’ (Dijksman, 2012). 'De metamorfose van mijn pen ging gepaard met een fysieke gedaanteverandering. Als jonge langharige, baardige intellectueel droeg ik een masker. […] Onvergelijkbaar met de worsteling van mijn eerste boeken toen schrijven vooral lijden was. Ik was bevrijd’ (Verbeken, 2012). ‘De roman [Kaplan] waarmee ik de literaire conventies vaarwel zei en me niets meer aantrok van de kritieken’ (Moll, 2012). 

Deze verandering is belangrijk. Hieruit blijkt dat De Winter expliciet ‘de literaire stellingen’ verlaat. In  hetzelfde interview vertelt De Winter ook dat hij de aandacht van het publiek weer opzoekt.

'Mijn eerste literaire voorbeelden waren tobberige, intellectualistische schrijvers zoals Peter Handke. Tot ik doorkreeg hoe ver zij van mijn eigen leven stonden. Ik hoorde bij de kooplui, bij de marktkramers die een sterk verhaal moesten vertellen om de aandacht te vangen van voorbijgangers.’ (Verbeken, 2012)

Duidelijk is dat De Winter een brug probeert te slaan tussen literatuur en maatschappij, zoals Vaessens verwoordde. In een interview dat De Winter doet ter promotie van Het recht op terugkeer, laat hij weten dat hij zich wel degelijk bewust is van de kritiek die hij heeft gekregen na zijn transformatie. Hij geeft aan ‘een spannend verhaal’ te willen maken: ‘Met Kaplan uit 1986 ben ik daarmee begonnen en vanaf dat moment waren er literaire critici die mij begonnen af te wijzen en zeiden: maar dat kan allemaal niet!’ Hier wordt overigens wel opnieuw duidelijk dat de kritiek op zijn werk al begon bij Kaplan. Met Het recht op terugkeer zegt hij de werkelijkheid te willen beschrijven: ‘Ik vind onze werkelijkheid interessant genoeg. […] Ik besloot geen fratsen uit te halen, maar een herkenbare realiteit te tonen’. Daarnaast noemt De Winter de roman een ‘thrillermachine’ en ‘pageturner’. Wanneer De Winter gevraagd wordt of hij niet bang is hier weer kritiek op te krijgen reageert hij als volgt:

'Sommigen zullen zeggen: het is een beetje goedkoop. Anderen zullen zeggen: is het niet iets te literair? Maakt niet uit. Is het gek dat iemand dat soort ambities heeft? Voor mij niet. Maar er zijn altijd serieuze critici die zeggen, ja maar, zo hoort een serieuze kunstenaar niet te denken. Je bent toch geen producent? Jawel, dat ben ik wel.' (BN DeStem, 2008)

Dit brengt hij in verschillende interviews naar voren. In een interview met De Telegraaf (2012) zegt hij bijvoorbeeld: “De pose van het 'schrijver zijn', die beviel me niet. Ik wilde entertainen, een meeslepend verhaal vertellen.” De Winter meent daarbij dat hij veel kritiek over zich heen krijgt, omdat hij breekt met de conventies:

'Nee, dat mocht niet, entertainen. Als je ziet hoe Kaplan is neergesabeld en kapot gemaakt. Dat boek kreeg helemaal geen kans, maar dat is op eigen kracht een bestseller geworden. Daarna had ik ook nog eens het lef om een Jaguar te kopen; dat kon je ook niet doen als schrijver in die tijd. Een schrijver hoorde in een oude Saab te rijden, als ie überhaupt reed. Je hoorde je aan bepaalde codes te houden.'

Ook met VSV wilde hij een fictieve werkelijkheid beschrijven, om de lezer een uitdagend spel te geven. De Winter vertelt in Elsevier (2012) dat het idee voor VSV is ontstaan na een gijzeling in een school in Beslan die honderden het leven kostte. Wanneer hij in Amsterdam een groepje verdachte Marokkaanse jongens uit een bestelwagen ziet stappen bij een school is de titel VSV geboren. Toch laat hij ook hier weer duidelijk weten de lezer vooral een spannend boek te willen geven dat hij ‘variété literatuur’ noemt: 'Bij de sfeer van variétéliteratuur passen diverse circusachtige acts, kleine intermezzi die niet zo belangrijk zijn voor de plot, maar hopelijk wel bijdragen aan het leesplezier. Het was in elk geval ontzettend lekker om die vrolijke onzin op te schrijven (Dijkmans, 2012). 

Uit alles blijkt dat hij de lezers wil opzoeken, maar of hij ze een morele boodschap mee wil geven wordt niet duidelijk. Het gegeven dat hij zijn mening verkondigt in de interviews die hij geeft ter promotie van de roman zelf, maakt duidelijk dat hij wel degelijk iets wil uitdragen. Zo gebruikt hij deze kans om het een en ander uit te leggen, zoals het verschil tussen de Islam en het Joods-Christelijke geloof (Hellemans, 2012). In een interview met HUMO merkt de interviewer op dat De Winter vaak ‘wordt afgeschilderd als een man met nogal overdreven rechtse politieke praatjes’. De Winter is er zich van bewust: ‘Wat is dan leuker dan het zélf aan te halen? En ik héb ook rechtse politieke praatjes - waarom zou ik dat ontkennen?’ Later in het interview geeft hij toe dat hij niet snel te betrappen is op nuance in het moslimfundamentalismedebat Schaevers, 2012).

De Winter en zijn engagement

De Winter zet zijn engagement op verschillende manieren in. Hij treedt naar voren als publiek intellectueel en bespreekt in die hoedanigheid verschillende maatschappelijke thema’s, die hij doortrekt naar zijn romans Het recht op terugkeer en VSV. De Winter geeft aan bewust een verandering te zijn ondergaan en daarbij het publiek op te zoeken. Tot zover past hij binnen het plaatje van de laatpostmodernist dat Vaessens schetst. Ook Vaessens’ stelling dat de literatuurcriticus weerstand biedt tegen deze verandering klopt in de casus van De Winter. Natuurlijk is de kritiek niet louter gebaseerd op het engagement van De Winter. Zoals Ton Anbeek al liet zien is de kritiek vanaf Kaplan al fors. 

Wel kan er een link gelegd worden tussen de kritiek op De Winter en Vaessens. Vaessens pleit voor een groot engagement, De Winter gaat hier, met welke motivatie dan ook, in mee. De kritiek op beiden duidt erop dat een groot deel van de literatuurbeschouwers nog vasthoudt aan de literaire conventies waarvan Vaessens bepleit dat ze worden doorbroken. De literatuurcriticus gaat dus voor het overgrote deel niet mee in Vaessens' pleidooi, waar De Winter dat wel doet. 

Dit verklaart grotendeels de negatieve kritiek die De Winter te verduren krijgt. Daarbij zijn sommige critici van mening dat De Winter de thema's waarbij hij zich geëngageerd betoont uitbuit, zoals zijn Joodse achtergrond (van Rossum, 2012). Hij vertelt openlijk dat hij niet langer de behoefte heeft om zich te houden aan literaire conventies. De Winter zegt na Kaplan zich niets meer aan te trekken van de kritieken (Verbeken, 2012). Hij verbergt niet dat hij de lezer wil entertainen en niet de intentie heeft zich aan ‘literaire codes’ te houden. 

Aan de ene kant is dit op te vatten als een drang naar commercieel succes. Vanaf Kaplan geeft hij aan het publiek op te zoeken door zijn schrijfstijl drastisch te veranderen (Anbeek, 1992). Door zijn groeiende engagement, wat zeker vanaf Het recht op terugkeer duidelijk is in zijn romans en in De Winters optreden als publiek intellectueel, zou ik zeker stellen dat hij een brug probeert te slaan tussen literatuur en maatschappij door thema’s te bespreken die de ‘gewone’ mens bezig houden, zoals het moslimfundamentalisme. In die zin probeert hij, in Vaessens' woorden, de roman te revitaliseren. Toch is het lastig om De Winter volledig in dit plaatje te plaatsen. Zelf heeft hij namelijk nergens verkondigd dat hij deze intentie heeft, en hij heeft het ook niet over een ontwaarding van de roman. Het is dus niet duidelijk of De Winters positionering voortkomt uit deze motivatie. Uit zijn reacties op de kritiek lijkt het er meer op dat hij gewoon zijn lezer wil vermaken. Duidelijk is wel dat Vaessens’ these op veel tegenspraak kon rekenen en dat de meningen nog altijd erg verdeeld zijn. De debatten rondom engagement in de literatuur zijn dan ook nog lang niet op hun eind gelopen.

 

Referenties

Anbeek, T. (1992). De (ver)wording van een reputatie. Leon de Winter en de literaire kritiek. Literatuur, 9, 258-265. 

Blunt, T. (2012, 13 juli). Theo van Gogh als beschermengel. Nederlands Dagblad

BN DeStem. (2008, 13 juni). Ik ben somber, heel somber. BN DeStem

Bork, G. J. van, Delabastita, H., Gorp, H. van, Verkruijsse, P. J., & Vis, G. J. (2012). Print Algemeen letterkundig lexicon

Brillenburg Wurth, K, en A. Rigney (red.), Het leven van teksten. Een inleiding in de literatuurwetenschap. Amsterdam 2006, p. 397.

Dijksman, D. (2012, 20 juni). Oorlogswinter. De Volkskrant

Fortuin, A. (2012, 28 juni). Streven naar het einde van angst en dreiging. NRC Handelsblad

Hart, K. 't. (2009, 08 april). Het moet van de professor allemaal anders. De Groene Amsterdammer

Heijne, B. (2009, 03 maart). Let op het koken van de kreeft. NRC.nl

Hellemans, F. (2012, 23 juni). Wie tolerant is, moet ook intolerant durven zijn. De Morgen

Heynders, O. (2015). Writers as Public Intellectuals: Literature, Celebrity, Democracy. Basingstoke: Palgrave Macmillan. (Palgrave Studies in Modern European Literature

Jongeling, A. (2008, 06 september). Leon de Winter - Recht op terugkeer. NU.nl.

Moll, M. (2012, 20 juni). We ontberen iemand met zijn flair en lef. Het Parool.

NCRV. (2015, 16 augustus). De Verwondering [Video]. 

Peeters, C. (2009, 16 mei). Thomas Vaessens' literaire populisme. Vrij Nederland.

Peppelenbos, C. (2012, 29 juli). Recensie: Leon de Winter – VSV. TZUM

Renting, M. A. C. (2013). Kaaskoppen & Kutmarokkanen. Masterthesis, 1(11111), 61-74.

Rossum, J. van. (2012, 15 november). Ik denk wel eens: Leon de Winter is geen Joodse schrijver, maar een schrijvende Jood. de Volkskrant

Schaevers, M. (2012, 19 juni). Leon de Winter over zijn beste vijand Theo van Gogh. HUMO.

Schouten, R. (2008, 14 juni). Luid en duidelijk: ik ben een Jood. Trouw

Schouten, R. (2009, 04 april). Cynische romans zijn niet cool meer. Trouw.

Storm, A. (2009, 15 mei). Tendentieus en leugenachtig. De Groene Amsterdammer.

Vaessens, T. (2009). De revanche van de roman (3e ed.). Nijmegen, Nederland: Vantilt.

Verbeken, P. (2012, 23 juni). De islam is kansloos tegen Apple, Boeing, Google en Facebook. De Standaard.

Vlaar, M. (2012, 22 juni). Theo van Gogh is een engeltje. De Standaard

Vries, J. de. (2012, 20 juni). Onder vrienden. De Groene Amsterdammer

Vries, G. de. (2009, 24 april). Vaessens klinkt als muziek in mijn oren. NRC Handelsblad

Vullings, J. (2008, 14 juni). 'Het recht op terugkeer' - Leon de Winter. Vrij Nederland

Winter, L. de. (2015). Geronimo. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij.

Winter, L. de. (2015). Het recht op terugkeer. Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij.

Winter, L. de. (2016, 22 maart). Kijk het monster recht in het gezicht. De Telegraaf

Winter, L. De. (2012). VSV, of Daden van onbaatzuchtigheid (2e ed.). Amsterdam, Nederland: De Bezige Bij.

Wytzes, L. (2012, 30 juni). Ik had dit boek hier niet kunnen schrijven. Elsevier, p. 111.