Jeugdliteratuur
Jeugdliteratuur is literatuur die vaak speciaal voor kinderen is geschreven. Het zijn echter vooral volwassenen die instaan voor de prodcutie, distributie en receptie van jeugdboeken.
Hoewel er al voor de achttiende eeuw boeken verschenen die bedoeld waren voor een breed lezerspubliek van volwassenen én kinderen, ontwikkelde zich pas in de tweede helft van deze eeuw een literatuur die zich specifiek op kinderen richtte. Een aantal factoren speelden hierin een belangrijke rol: steeds meer mensen konden lezen en schrijven, de economische situatie van vooral middenklassengezinnen verbeterde zodat ze het zich konden veroorloven geld uit te geven aan luxeartikelen zoals boeken, en er ontwikkelde zich een nieuw mens- en kindbeeld. Onder invloed van de filosofen John Locke (1632-1704) en Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) begonnen volwassenen kinderen als zodanig verschillend van henzelf te beschouwen dat ze de noodzaak van een eigen literatuur voor die doelgroep gingen inzien.[i]
Kindbeeld en jeugdliteratuur
Het overweldigend grote aandeel van volwassenen in het ontstaan en produceren van speciaal voor kinderen geschreven boeken, laat direct zien dat het communicatieproces in de jeugdliteratuur anders verloopt dan in andere vormen van literatuur. Het eerste deel van de samenstelling ‘jeugdliteratuur’ doet vermoeden dat jonge lezers centraal staan, dat het ‘hun’ literatuur is. Dat is tot op een bepaalde hoogte waar, maar toch zijn het vooral volwassenen die instaan voor de productie, distributie en receptie van jeugdboeken. Het zijn niet de jonge lezers zelf die daarvoor verantwoordelijk zijn. De schrijvers van jeugdboeken zijn volwassenen en dat geldt ook voor de uitgevers, boekhandelaren, bibliothecarissen en critici. Zij bemiddelen tussen kind en boek en doen dat vanuit een bepaalde opvatting over kinderen, over wat ze in hun ogen zijn of zouden moeten zijn.[ii]
Deze opvattingen, die met de verzamelterm ‘kindbeelden’ worden aangeduid, zijn historisch en cultureel bepaald. Ten tijde van het ontstaan van een eigen jeugdliteratuur overheerste wat men later het verlichte kindbeeld is gaan noemen. In deze kindopvatting worden de eigen aard en behoeften van kinderen weliswaar erkend, maar vond men tegelijkertijd dat volwassenheid en ernst de idealen waren die moesten worden nagestreefd. Omdat kinderen werden gezien als onaf, legden volwassenen veel nadruk op een opvoeding, die erop gericht was het onvolkomen stadium van de kindheid te ontgroeien. In deze visie zijn kinderen kneedbaar en opvoeders moesten hen zo snel mogelijk voorbereiden op hun rol van nuttig burgers.[iii] Kinderboeken werden dan ook vanuit dat perspectief geschreven.
Het bekendste Nederlandse kinderboek uit deze tijd – Kleine gedigten voor kinderen (1778) van Hieronymus van Alphen – heeft vooral een pedagogisch-didactische functie. Vermaak komt op de tweede plaats, al laat Van Alphen in sommige gedichten zien wel degelijk oog te hebben voor de leefwereld van kinderen. IJver, gehoorzaamheid en dankbaarheid waren belangrijke deugden en leren ging boven spel. Gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw zetten moralistische kinderboeken als de dichtbundel van Van Alphen en De brave Hendrik (1810) van Nicolaas Anslijn de toon in de jeugdliteratuur. Ook in andere Europese landen verschenen vergelijkbare boeken.
De eerste kritiek op dit soort kinderboeken kwam rond het midden van de negentiende eeuw van schrijvers en pedagogen die waren beïnvloed door de Romantiek. Hun romantische kindbeeld is in tal van opzichten de tegenhanger van het verlichte kindbeeld. Niet de volwassenheid wordt geïdealiseerd, maar juist de kindertijd. De ideale volwassene is degene die het best de eigen kinderlijkheid heeft bewaard. ‘Het kind’ staat voor onschuld, creativiteit en verbondenheid met de natuur. Kinderboeken uit deze tijd tonen een idyllische wereld die ver afstaat van de maatschappelijke realiteit.[iv]
In de loop van de geschiedenis hebben het verlichte en het romantische kindbeeld elkaar afgewisseld of zijn ze een alliantie aangegaan, met elkaar of met andere kindbeelden, zoals dat van het autonome of competente kind, een opvatting over kinderen die vooral na de jaren 1970 de jeugdliteratuur kleurde en die ervan uitgaat dat kinderen een frisse blik op de samenleving hebben en een relatief groot ethisch bewustzijn, dat ze in staat zijn zelfstandig beslissingen te nemen en problemen weten op te lossen.[v]
Kindbeeld en inhoud en vorm van jeugdliteratuur
Evoluerende kindbeelden zijn in hoge mate verantwoordelijk voor ontwikkelingen in de inhoud en vorm van jeugdliteratuur. Vooral na de Tweede Wereldoorlog is er sprake van ingrijpende verschuivingen. Aanvankelijk ging het vooral om inhoudelijke veranderingen. Onder invloed van de vele protestbewegingen in de jaren vijftig en zestig werden tal van taboes doorbroken. Sinds die tijd is er geen onderwerp meer waarover niet een jeugdboek kan worden geschreven. Vooral de jaren zeventig kenmerkten zich door emancipatie op alle denkbare vlakken. Jeugdboeken lieten jonge lezers kennismaken met sociale problemen als de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, (de)kolonisatie, milieuproblematiek en religieuze spanningen.
Aanvankelijk ging deze inhoudelijke vernieuwing niet gepaard met literaire innovaties. De nadruk lag nog sterk op het pedagogisch-didactische potentieel, op de overdracht van normen en waarden die op een zo eenduidig mogelijke wijze op lezers moesten worden overgebracht. Dat liet over het algemeen geen ruimte voor experimenten met de chronologie, het vertelperspectief en de stijl, al zijn er natuurlijk altijd schrijvers geweest die zich niets aantrokken van wat gebruikelijk was en hun eigen gang zijn gegaan.
Sinds de jaren tachtig is echter nadrukkelijk sprake van artistieke vernieuwing in de jeugdliteratuur, in binnen- en buitenland, zowel op het gebied van de tekst als de illustraties. Literaire technieken die tot dan toe waren voorbehouden aan literatuur voor volwassenen, worden tegenwoordig toegepast in jeugdboeken. Deze inhoudelijke en vormelijke ontwikkelingen maken dat het simplistische beeld dat veel mensen vandaag nog altijd van jeugdliteratuur hebben geen recht doet aan het hedendaagse aanbod. Veel jeugdboeken zijn niet langer chronologisch, actiegericht en beperken zich niet tot slechts een of twee verhaallijnen. Ze hebben niet perse in de eerste plaats een didactische functie.
Evenmin zijn ze optimistisch met een per definitie gelukkig einde. Veel door volwassen critici gewaardeerde jeugdboeken hebben een complexe structuur en verschillende in elkaar grijpende verhaallijnen. Ze zijn vaak meerstemmig, metafictioneel,[vi] en ze schrijven zich door middel van intertekstuele verwijzingen in de bredere literaire traditie in. Veel van deze boeken worden gezien als ‘crossover’-boeken, omdat ze tornen aan de grens tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur en aanleiding hebben gegeven tot discussies over de houdbaarheid van deze grens. Vooralsnog worden die debatten veelal binnen de jeugdliteratuur gevoerd en dringen ze slechts ze nu en dan de volwassenenliteratuur binnen.[vii] Dat is een slechte zaak, omdat beide partijen nodig zijn om de grens tussen beide literaire systemen daadwerkelijk te openen en er daarmee voor te zorgen dat jeugdliteratuur evenveel aandacht en maatschappelijke status krijgt als volwassenenliteratuur.
Referenties
[i] Ghesquière, Rita, Vanessa Joosen en Helma van Lierop-Debrauwer. Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur. Amsterdam: Atlas/Contact, 2014, pp. 18-20.
[ii] Ghesquière, Rita. Jeugdliteratuur in perspectief. Leuven/Den Haag: Acco, 2009, p. 23.
[iii] Joosen, Vanessa en Katrien Vloeberghs. Uitgelezen jeugdliteratuur. Ontmoetingen tussen traditie en vernieuwing. Leuven/Den Haag: Lannoo Campus, 2008, p. 30.
[iv] Ibidem, p. 34.
[v] Ghesquière, Rita, Vanessa Joosen en Helma van Lierop-Debrauwer. Een land van waan en wijs. Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur. Amsterdam: Atlas/Contact, 2014, p. 43.
[vi] Nikolajeva, Maria. ‘Exit Children’s Literature?’ In: The Lion and the Unicorn, 22 (1998), 2, pp. 221-236.
[vii] Zie onder meer Lierop-Debrauwer, Helma van en Neel Bastiaansen-Harks. Grensverkeer. De adolescentenroman in het literatuuronderwijs. Delft: Eburon, 2005.