Hoe nu verder met Lucebert? Over Lucebert en zijn fascinatie voor het nazisme

10 minutes to read
Article
Sander Bax
17/02/2018

De jonge Lucebert was in de ban van het nazisme. Dat kopten de kranten op de dag waarop het boek Lucebert verscheen, de kersverse biografie die Wim Hazeu schreef over de ‘keizer der vijftigers’. De biograaf had zijn boek zo goed als af toen hij brieven in handen kreeg die de 19-jarige Bertus Swaanswijk (die toen nog geen Lucebert heette) schreef aan zijn jeugdvriendin Tiny Koppijn. De brieven waren geschreven in Duitsland en onthulden dat de toekomstige dichter niet tegen zijn wil was opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, maar dat hij zich uit vrije wil en vol enthousiasme had aangemeld.

De aanmelding vond plaats in 1943. Op dat moment was de vervolging van de joden al in volle gang. De Februaristaking had al plaatsgevonden, uit Amsterdam werden de joden in trams weggevoerd en overal liepen joden met Jodensterren op. In die dagen raakte Swaanswijk volgens zijn biograaf in de ban van Nietzsche. Daardoor kwam hij - net als veel schrijvers uit het interbellum voor hem deden - in de ban van een utopie voor een nieuwe gemeenschap: ‘M’n ideeën aangaande het leven en de wereld worden gesteund door een zeer groot, erg groot vertrouwen in enkele mensen, uitverkorenen, die in staat zijn, en bereid, met mij te vechten om een grote nieuwe cultuur en een nieuwe gemeenschap.’ (p. 69)

In het debat dat zich de afgelopen weken rondom het Lucebert-nieuws heeft voltrokken, zien we twee lijnrecht tegenover elkaar staande opvattingen die mij beide even onvruchtbaar lijken.

Als Bertus Swaanswijk en zijn vriend Hans van der Zant (de latere dichter Hans Andreus) op 30 januari 1943 een militaire parade van de Duitsers zien, besluiten ze dat ze de strijd van de Duitsers tegen ‘het rode gevaar’ ook actief moeten steunen. Van der Zant meldt zich eerder aan dan zijn vriend (maart 1943), dat verhaal was al bekend, maar uit de nieuwe biografie blijkt dat Swaanswijk op 4 juni 1943 uit eigen beweging richting Magdeburg is vertrokken. Tijdens zijn reis schrijft hij de brieven aan Koppijn. 

Hazeu citeert de onverkwikkelijke woorden die in die brieven staan: ‘Wij zijn heidenen, wij zijn daarom verplicht in schoonheid te leven! Vergeet ’t niet. Wat ik onderweg al niet heb moeten horen over de Duitsers en over Hitler onze Führer! Doch niets kan mij erschüttern. Sieg Heil und Heil Hitler!’ (p. 82) Niet alleen getuigen de brieven van nazi-sympathieën, ook zijn de brieven doorspekt met antisemitisch jargon: ‘Eerst wanneer alle Germaansche stammen verenigd zijn zal de Jood geen gelegenheid meer hebben bloed tegen gelijk bloed op te zetten.’ (p. 87) 

Keizer der Vijftigers

Lucebert keert terug naar Nederland en vindt hoe langer, hoe meer aansluiting bij het jonge, artistieke milieu waaruit later de beroemde Beweging van Vijftig voortkomt. In de loop der jaren krijgt hij contact met dichters als Jan Elburg, Gerrit Kouwenaar, Remco Campert, Rudy Kousbroek en Simon Vinkenoog. Aan het begin van de jaren vijftig groeit hij door zijn spraakmakende en provocatieve optredens uit tot de zogenaamde ‘keizer der vijftigers’. Hij wordt gezien als de voorman en het grootste talent van deze beweging die de ontwikkeling van de poëzie in Nederland beslissend veranderd heeft.

Na de oorlog is Lucebert altijd blijven zwijgen over zijn beweegredenen om naar Duitsland te gaan. Hij hield daarmee het verhaal in de lucht als zou hij tegen zijn wil voor de Arbeidseinsatz zijn opgeroepen. Anders dan De Duitse schrijver Günter Grass, die op latere leeftijd de autobiografische roman De rokken van een ui gebruikte om zijn vroegere sympathieën openbaar te maken en om zijn zwijgen daarover toe te lichten. Het nieuws over Lucebert staat in een traditie van biografische ontdekkingen, zoals die omtrent Willem Frederik Hermans’ inschrijving in de Kultuurkamer en zijn ternauwernood voorkomen aanmelding voor de Arbeitseinsatz – die aan het licht kwam in de eerste biografie van Willem Otterspeer – en zoals de wilde speculaties over Harry Mulisch’ vermeende lidmaatschap van de Jeugdstorm.

Net als Grass, Hermans (de zaak-Weinreb) en Mulisch (Eichmann) heeft Lucebert als schrijver na de Tweede Wereldoorlog een belangrijke politiek-geëngageerde rol gespeeld. Zij waren de meest vooraanstaande schrijvers van een generatie die de morele discussie over de Tweede Wereldoorlog heeft geëntameerd. In haar recente proefschrift heeft Marije Goos overtuigend laten zien hoe Lucebert in die context beschouwd kan worden. Een aantal van zijn  regels (‘alles van waarde is weerloos’; ‘in deze tijd heeft wat men altijd noemde / schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand’) en gedichten (‘school der poëzie’; ‘Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia’) zijn als expliciet geëngageerde bijdragen aan het publieke debat in het naoorlogse Nederland iconisch geworden.

Hoe nu verder met Lucebert?

In het debat dat zich de afgelopen weken rondom het Lucebert-nieuws heeft voltrokken, zien we twee lijnrecht tegenover elkaar staande opvattingen die mij beide even onvruchtbaar lijken. Er zijn mensen die de dichter Lucebert moreel verwerpen nu dit nieuws bekend is geworden. Lucebert was fout in de oorlog en moet nu dus gezien worden als een ‘foute schrijver’; scholen die naar hem vernoemd zijn, moeten een andere naam krijgen. Anderen nemen de dichter in bescherming. We moeten deze kwestie beschouwen als een jeugdzonde; het gaat om een vroege dwaling waarvan de dichter later afstand heeft genomen. Dat is de lijn die de biograaf in het boek kiest door Lucebert en zijn vrienden het hoofdstuk over de Arbeitseinsatz steevast 'Titaantjes' te noemen. In een interview in de Volkskrant legt hij zijn interpretatie uit: ‘Pubers lopen gemakkelijk achter het verkeerde vaandel aan. Lucebert had niemand iets slechts aangedaan, niemand ertoe aangezet hem op zijn weg naar Duitsland te volgen, niemand verraden of erger, hij had slechts geloofd in een eendrachtig groot Germaans rijk.’

Als het gaat over het werk van Lucebert doet er zich een andere tegenstelling voor. In dagblad Trouw meldde Thomas Vaessens dat hij de gedichten van Lucebert door dit nieuwsfeit niet anders zal gaan lezen. De gedichten blijven wat ze altijd al geweest zijn: teksten 'over de verschrikkingen van autoriteit en machtsmisbruik.' Daar tegenover staat de reflex van mensen die zeggen dat we het werk nu helemaal anders moeten gaan lezen en die nu al beginnen in allerlei gedichten sporen van dit biografische gegeven aan te wijzen. Hans Renders zegt in Het Parool: ‘Elke versregel van Lucebert zal voortaan met argwaan worden gelezen.’ En op Facebook ontstond er onder een bericht van Jos Joosten een hele discussie over de vraag of Bertus Aafjes meer wist toen hij over Luceberts poëzie schreef: ‘Lees ik Lucebert's poëzie, dan heb ik het gevoel dat de S.S. de poëzie is binnen gemarcheerd.'

Zoals dat in het verhitte publieke debat van vandaag steeds gaat valt ook de discussie over Lucebert ten prooi aan verlammende polarisatie. Is het niet mogelijk om een nieuw perspectief op Lucebert te aanvaarden zonder direct tot morele verwerping of al te gemakkelijke vergoelijking over te gaan? En is de relatie tussen leven en werk niet veel complexer dan het debat nu lijkt te suggereren?

De maltentige losbol

In het eerste debat gaan beide partijen naar mijn idee te veel uit van een eenduidig beeld van wat een mens en wat een schrijver is. We weten dat er in de media een sterke behoefte is om schrijvers tot onderdeel te maken van één sjabloon, één mythe. Het beeld dat we van een schrijver hebben dient coherent en kloppend te zijn. Wie geldt als de grote vernieuwende en avant-gardistische dichter uit de naoorlogse literatuur, die zich altijd links angehaucht heeft betoond en met verve de rol van de armoedige luis in de pels speelde, die kan niet tegelijk ook een foute nazi zijn. Om dit beeld van een eenduidige Lucebert in stand te houden, rest ons niets anders dan de nieuwe informatie weg te poetsen om op die manier de bestaande mythe onaangetast te laten. Of we kiezen voor een radicalere optie: we plaatsen er een nieuw, net zo eenduidig beeld van Lucebert tegenover: als Lucebert niet goed is, dan is hij vanaf nu fout.

Wat in het debat misschien te weinig aan de orde werd gesteld, is dat er achter het ingesleten beeld dat we van een schrijver hebben (achter wat Michel Foucault de ‘author function’ noemde) een veel complexere figuur schuilgaat. Het lijkt mij de (wetenschappelijke) taak van de biografie om die complexiteit achter het masker te beschrijven, te analyseren en te interpreteren (het liefst ook in relatie tot dat ingesleten beeld). Daarom laat een goede biograaf niet één Lucebert zien, maar confronteert hij ons met verschillende versies van dezelfde figuur: de rusteloze en zwervende jongeman Bertus Swaanswijk, de jonge dichter Lucebert die zich na de oorlog als ‘omroeper van oproer’ manifesteerde, Lucebert als kluizenaar of mysticus, de zwijgende dichter Lucebert die tussen 1965 en 1981 geen bundels publiceerde, de beeldend kunstenaar Lucebert, de canonieke en gelauwerde Lucebert. 

In die veelheid van verschijningsvormen dient zich nu een nieuwe, veel onaangenamere Lucebert aan: de Lucebert die zich voor enige tijd als overtuigd nazi presenteerde. We moeten die Lucebert niet negeren, maar we moeten proberen hem te begrijpen (Bertram Mourits gaf daartoe in een mooi stuk al een eerste aanzet). Deze nieuwe Lucebert is er nu en zal onvermijdelijk deel blijven uitmaken van het patroon van schrijversfiguren dat schuilgaat achter de naam Lucebert. Het nieuws over Lucebert geeft dus in de eerste plaats aanleiding om het schrijverschap van Lucebert opnieuw te bekijken en te onderzoeken. 

Leven en werk

Hoe we om moeten gaan met het leven van een schrijver en wat daarvan in het werk terecht komt, is tot op de dag van vandaag een van de grootste twistpunten in de Neerlandistiek. Ik herinner me nog hoe omzichtig er werd omgegaan met ‘het probleem Achterberg’. Welke invloed hadden diens levensfeiten – ook door Wim Hazeu opgetekend – op de manier waarop we zijn gedichten lezen? Moeten we het gegeven van de moord op zijn hospita meenemen of lezen we de gedichten alsof ze in een laboratorium zijn gemaakt? In hoeverre staat het werk los van de maker ervan? Zeker in het denken over hoe een wetenschappelijke biografie eruit zou moeten zien, is dit een terugkomend discussiepunt. 

Eerstejaarsstudenten leren al dat de ‘ik’ in een verhaal, roman of gedicht niet gelijkgesteld kan worden aan de auteur van de tekst. Wie de pen op papier zet en een personage creëert, begint aan een literaire constructie en wist daarmee langzaam maar zeker de sporen van de eigen aanwezigheid uit. Maar zo simpel is het nu ook weer niet helemaal: in die literaire constructie resoneert altijd iets van het leven, de ervaringen en de gedachten van degene die het gemaakt heeft. De vraag is alleen hoe het erin resoneert. Dat maakt dat uitspraken over werk en leven altijd precair en vooral ingewikkeld zijn. 

In de hedendaagse mediacultuur hebben we steeds vaker de neiging om auteur en personage al te gemakkelijk gelijk te schakelen. Het is dan ook niet vreemd dat dit ook gebeurt nu er zo’n belangwekkend nieuwsfeit de wereld in komt. Maar ook hier lijkt het me goed om de relatie tussen leven en werk niet te eenvoudig te benaderen. Natuurlijk is het niet zo dat er nu ineens allerlei gedichten van Lucebert gevonden kunnen worden waarin expliciete sporen van zijn tijd als nazi te vinden zullen zijn (dat ligt ook niet voor de hand bij een dichter die dit feit volgens zijn biograaf zijn hele leven geheim heeft willen houden). Maar het is niet ondenkbaar dat zijn ervaringen in Duitsland wel een belangrijk element waren in de complexe, rijke en gevaarlijke bron waar zijn poëzie uit voortkomt. Iets ervan zal in de gedichten meeklinken, maar het is niet gemakkelijk om de vinger te leggen op waar en hoe dat precies het geval is. Dat betekent wat mij betreft dat de nieuwe feiten over Luceberts leven ons dwingen tot het indringend herlezen van Luceberts poëzie, zoals ook dichter Joost Baars op Facebook betoogt: 'Leer hem te lezen zonder die mythe. En zonder de mythe die zegt dat hij onze meest volmaakte dichter is. Leer hem te lezen als een mens, worstelend met de grootste demonen die er zijn.' 

Het lezen van de nieuwe Lucebert kan confronterend zijn. Maar we moeten aanvaarden dat er vanaf nu ook een Lucebert is die een overtuigd nazi is geweest en die daar een leven lang over gezwegen heeft. We moeten die Lucebert niet wegredeneren maar ook niet verwerpen; de schrijver Lucebert én de mens Bertus Swaanswijk zijn door deze nieuwe biografie complexer, meerlagiger en problematischer geworden dan ze waren. In deze nieuwe feiten zie ik vooral een aansporing om Lucebert opnieuw, en nog eens, te gaan lezen en om nieuwe vragen aan zijn leven en werk te stellen. De nieuwe biografie over Lucebert doet wat een biografie moet doen: zij dwingt ons leven en werk van deze raadselachtige dichter opnieuw te onderzoeken.