Image by Anete Lusina

Literaire fictie in de democratische publieke ruimte

19 minutes to read
Article
Odile Heynders
17/06/2022

Onze democratie is in verval. Verschillende argumenten worden aangedragen om deze veel gehoorde klacht te onderbouwen: posities van rechts en links, ofwel conservatieve en progressieve standpunten zijn in het politieke discours sinds de jaren 2000 met elkaar versmolten; kiezers ontberen de wil en competentie om moeilijke politieke beslissingen te nemen op (trans) nationaal niveau; politici liegen (Boris Johnson) of beweren dat zij ‘geen actieve herinnering hebben’ aan bepaalde recent genomen beslissingen (Mark Rutte);  en de fundamentele basis van de democratie –consensus bereiken ten aanzien van uiteenlopende standpunten – functioneert niet goed meer (Van Reybrouck, 2016; Brennan, 2017; Sunstein, 2017; Mounk, 2018).

Een van de meest ontnuchterende voorbeelden van democratie in verval was de bestorming van Capitol Hill in januari 2021 door een grote massa Trump aanhangers, daartoe opgehitst door tweets van Trump zelf. Men was het oneens met de uitkomst van de (democratisch verlopen) verkiezingen. In reactie op de vernietigende protesten schreef historicus Timothy Snyder dat door sociale media mensen het onderscheid verliezen tussen wat voelt als waarheid en wat eigenlijk waar is (Snyder, 2021). Volgens Snyder is Trump “post-truth” in het oproepen van een spektakel dat overweldigend en ondermijnend is. Trump neemt instituties niet serieus. Maar, zo schrijft Snyder: “If we lose the institutions that produce facts that are pertinent to us, then we tend to wallow in attractive abstractions and fictions” (Snyder, 2021).

“If we lose the institutions that produce facts that are pertinent to us, then we tend to wallow in attractive abstractions and fictions

Abstracties en ficties zijn voor Snyder gevaarlijk en verbonden met post-truth en fake news, termen die vooral worden gebruikt door radicaal rechtse politici en activisten (Waisbord, 2018). Fake news is gebaseerd op disinformatie en op het claimen van “alternative facts” (NBC Universal, 2017). Bepaalde subgroepen houden bewust fake in stand om zo een politiek te bedrijven die is gebaseerd op ondermijning en verschil.

In deze lezing stel ik voor om fake news te benaderen via het frame van literaire fictie, omdat fictie als genre and medium in de Westerse cultuur laat zien hoe verbeelding en inbeelding werken en worden ingezet door de producent en recipient van een tekst. Mijn stelling is dat in de huidige publieke ruimte reflectie op de complexiteit van literaire fictie leidt tot een beter begrip van de praktijk van het verzinnen van informatie en het veinzen van feiten om zo invloed en aandacht te genereren. Ik zal beginnen met het omschrijven van literaire fictie, vervolgens werk ik de term fake news nader uit, en daarna zal ik twee contemporaine literaire teksten bespreken die ik voorleg als case study. Beide teksten laten zien hoe ingenieus in fictionele romans, feit, verbeelding en werkelijkheid met elkaar verbonden zijn. Tot slot zal ik benadrukken dat een educatie in fictie nodig is om ons te wapenen tegen fake news in de huidige media samenleving. Fictie helpt de democratie te bestendigen.

Fictie als genre en medium

Fictie in zijn moderne, 18e en 19e eeuwse context, is zowel een naratief genre als een medium. Het betreft een nonreferentiele narratieve text, die gericht is op representatie van de wereld maar tegelijkertijd ook op verbeelden of fabuleren. Fictie verbindt het werkelijke met een ‘als of’ wereld en veronderstelt daarbij zowel Darstellung als Vorstellung (Prendergast, 2000).

Raymond Williams (Seidl, Horak & Grossberg, 2009) heeft in de jaren zeventig van de vorige eeuw duidelijk gemaakt dat fictie geworteld is in de burgerlijke cultuur, meer precies: in een modernistische publieke ruimte waarin een esthetische en verbeeldende waarheid zich kon ontwikkelen. Fictie werd door Williams gezien als het sensitieve antwoord op de industrialisatie en het kapitalisme. Voor Dorrit Cohn in The Distinction of Fiction (Cohn, 2000), zijn realiteit en verbeelding in fictie sterk met elkaar verweven, en daarmee ontloopt de fictionele roman al te simpele oordelen over waarheid and valsheid. Het principiële proces waardoor literaire fictie de actuele wereld verandert, ligt in het handelen van verzonnen en gecreëerde personages. Via verbeelde karakters krijgen lezers inzage in bepaalde realiteiten. Wat fictie en non-fictie van elkaar onderscheidt, is de identificatie met imaginaire personages.

Literaire fictie heeft zich in de afgelopen 200 jaar ontwikkeld van realistische beschrijving in Balzac tot hyperrealistische zelf-reflectie in Knausgård. Opgaand in deze ontwikkeling is de transformatie van het eeuwenoude esthetische principe van verisimilitude (Barthes, 1989). Zoals Roland Barthes heeft laten zien, produceert fictie werkelijkheidseffecten, wat iets anders is dan het construeren van een concrete, objectieve wereld. Het esthetische genoegen ligt in de handeling van het erkennen van de verbeelding als een intelligente en poly-interpretatieve praktijk. Schrijvers weten hoe zij een realistische beschrijving kunnen opwerpen – denk aan de details in Flaubert of Tolstoi -  maar zij weten ook dat zij niet zomaar moeten nabootsen: niet things as they are moeten nastreven.

Het esthetische genoegen ligt in de handeling van het erkennen van de verbeelding als een intelligente en poly-interpretatieve praktijk.

In de burgerlijke context waarin moderne literaire fictie tot stand kwam, werden lezers getraind om er kritisch op te reflecteren. De notie “willing suspension of disbelief” van Romantische dichter Samuel Taylor Coleridge wordt vaak in deze context genoemd en kan worden begrepen als een uitnodiging aan de lezer om het wantrouwen op te schorten en mee te gaan in de verbeelding van de auteur (Tomko, 2007). De invitatie is erop gericht de schrijver te volgen in de door haar opgeroepen voorstelling, zonder die vanuit eigen overtuiging onmiddellijk te verwerpen.

Fake news

Terwijl fictie begrepen wordt als een eeuwen-oud genre en medium, is fake news een trendy term die sinds 2016 wordt ingezet. Het betreft mondiaal fenomeen, gerelateerd aan disinformatie die met name wordt verspreid via het internet. Dit verspreiden van foute informatie is natuurlijk al ouder dan de 21e eeuw, maar fake news blijkt vooral te bloeien in de platform samenleving – de notie is van José van Dijck - waarin wij ons nu bevinden. Sommige onderzoekers wijzen de term fake news af omdat er steeds net iets anders mee wordt bedoeld (Habgood-Coote, 2018). Andere benadrukken dat juist het discursieve gebruik van de term van belang is. Farkas en Schou (2018) bijvoorbeeld beschrijven fake news als een “floating signifier”: een zwevende betekenaar die in verschillende politieke projecten wordt toegepast om antagonistische posities te benadrukken. Liberale media als CNN bijvoorbeeld, worden gekarakteriseerd als fake news door conservatieve media, terwijl andersom een bekend conservatief medium als Fox News fake news wordt genoemd door zelfverklaarde liberals (van der Linden, Panagopoulos & Roozenbeek, 2020).

Protest in San Francisco op 21 januari 2017.

Fake news is geworteld in het manipuleren van feiten, het implementeren van disinformatie, en het oproepen van emotie en woede bij bepaalde subgroepen. Politici als Thierry Baudet in Nederland of Eric Zemmour in Frankrijk gebruiken fake news, fake geschiedenis, of fake wetenschap om hun volgers te beïnvloeden, en de waarden van journalistieke praktijk en ethiek onderuit te halen. Vooral in de COVID-19 context bleek fake news effectief om media-aandacht te genereren.

Wat kunnen we nu zeggen over de gelijkenis en het verschil tussen fake news en fictie? In de beantwoording van die vraag komt een aantal specifieke kwesties aan de orde. Ten eerste, de intentie van de fictie-auteur is het creëren van een plausibel perspectief op de wereld (veinzen als verbeelden en inbeelden), de intentie van de verspreider van fake news is bedriegen. Het verschil tussen wel en niet bedriegen is principieel. Ten tweede, fictie heeft een paratekst (tekstuele aanwijzingen die als leeswijzer fungeren: voorwoord, flaptekst, motto etc.), die benadrukt dat de roman ‘niet de echte wereld’ is. In fake news ontbreekt een paratekst, de producent is bewust misleidend en geeft daar geen context, aanwijzingen of verklaring bij. Ten derde, fictie is een tekstueel artefact (een compositie), fake news is een vaak niet meer dan een statement of zelfs alleen maar de inzet van de term zelf. Neem bijvoorbeeld Thierry Baudet’s (van Dongen, 2021) claim dat het acht uur journaal van de publieke omroep fake news is. Hij lijkt daarbij Donald Trump na te doen die op 25 April 2020 de tweet uitzond: “… the Lamestream Media asks nothing but hostile questions, & then refuses to report the truth or facts accurately. … the American people get nothing but Fake News. Not worth the time & effort!” (VRT Nws, 2020).

… the Lamestream Media asks nothing but hostile questions, & then refuses to report the truth or facts accurately. … the American people get nothing but Fake News. Not worth the time & effort!

Fictie en fake news verschillen dus in de intentie, paratekst en aard van de tekst, maar ze gelijken in het aanbieden van een perspectief op de wereld dat niet-waarheids getrouw of realistisch is. In positieve zin zetten fictie en fake news aan tot het nader overdenken van hoe de wereld wordt afgebeeld. In negatieve zin werpen zij beide een barrière op: dit is niet de echte wereld die je voorgeschoteld krijgt. Bij fictie is dat een uitnodiging, bij fake news is dat een dichtslaande deur.

Volgens Cass R.  Sunstein (2017), een Amerikaanse politiek filosoof, is de remedie voor mensen die te makkelijk geloven in fake news, het aanreiken van pluriformiteit in media berichten. Mensen moeten gevoed worden met informatie over hoe andere mensen leven en denken. Ik scherp Sunstein’s aanbeveling aan door te benadrukken dat ook een literaire educatie relevant kan zijn, omdat zij mensen erop wijst dat fictionele verhalen de realiteit kunnen verbeelden, imaginaire scenarios kunnen aangeven die kritisch en subversief zijn, en de lezer uitdagen tot inbeelden en meedenken. Lezers die getraind zijn in fictie herkennen de poreuze scheiding van fictionele en factionele elementen in een narratief. Weten hoe fictie functioneert is belangrijk in een democratie. Ik zal dit uitwerken aan de hand van twee voorbeelden.

Fiction opgesloten in non-fictie: Rodaan Al Galidi

In 2016 publiceerde Rodaan Al Galidi (b. 1971), een auteur van Irakeese afkomst, Hoe ik talent voor het leven kreeg, een verslag van de alledaagse belevenissen in een Nederlands asielzoekercentrum. De verteller in de roman karakteriseert dit verblijf als “het langste wachten van mijn leven” (Galidi, 2016). De roman biedt een allesbehalve enerverende plot: saaie dagen volgen elkaar op, nieuwe asielzoekers sluiten aan en verdwijnen weer, het leven gaat door terwijl er niets gebeurt. Dit ‘niets’ wordt door de verteller onderzocht en doet hem versteld staan: niets heeft te maken met de tijdrovende procedures en regels in het centrum. Niets betekent dat er nergens tijd of ruimte voor is.

Rodaan Al Galidi bij Mooie Woorden Festival 2007.

Al Galidi verbleef zelf negen jaar in verschillende AZC locaties in Nederland terwijl hij wachtte op een verblijfsvergunning. De roman presenteert persoonlijke ervaringen en zou gekwalificeerd kunnen worden als autobiografisch. Maar in het voorwoord wordt een autobiografische lectuur op losse schroeven gezet als we lezen: “De verteller in dit boek ben ik niet zelf. Het is iemand die ik Semmier Kariem heb genoemd. Zo kon ik schrijver blijven zonder hoofdpersoon te zijn. Misschien zal mij gevraagd worden of dit mijn verhaal is. Dan zeg ik: nee. Maar als mij gevraagd wordt: Is dit ook jouw verhaal? Zeg ik volmondig: Ja” (Galidi, 2016, p. 8). Vanwege de nadrukkelijk fictionele framing van de persoonlijke ervaringen wordt de lezer uitgenodigd na te denken over wat verteld wordt en aan wie, en over hoe de wereld buiten vastzit aan de wereld in de roman. De realiteit is illusoir, de fictie leidt tot hallucinatie; vele passages in het boek zijn surrealistisch in de beklemmende beschrijving die ze bieden. Voorbij de humor zit er een pijnlijke, welhaast cynische ondertoon in dit schrijven. Al Galidi markeert verschillende ingangen tot het opnemen van het verhaal als hij schrijft: “Dit boek is fictie voor iemand die het niet kan geloven, maar non-fictie voor iemand die ervoor open staat. Of nee, laat dit boek non-fictie zijn, zodat de wereld waarin ik jarenlang heb moeten verblijven, verandert van fictie in non-fictie” (Galidi, 2016, p. 8).

De realiteit is illusoir, de fictie leidt tot hallucinatie.

In de nadrukkelijke ambiguiteit van deze woorden ligt een vergelijking met wat we de eerste moderne roman kunnen noemen: M. de Cervantes, Don Quixote (1605). Don Quixote reist door het Spaanse landschap en besluit bewust om vast te houden aan zijn fantasiewereld. Hij pretendeert een beroemde ridder te zijn, hij beeldt zich in dat schapen soldaten zijn en windmolens draken. Semmier Kariem, de protagonist in Al Galidi’s tekst, vermengt ook de realiteit met zijn fantasie, maar dat doet hij niet zozeer omdat hij heeft besloten te fabuleren, maar omdat hij de afbakening van realiteit en fantasie niet meer kent. Komend vanuit de woestijn in Iraq en na jaren van zwerven door het Midden-Oosten en Azië, mist de protagonist fundamentele kennis van de Nederlandse samenleving en de georganiseerde instituties daarbinnen. Alles is vreemd en onbegrijpelijk. Buiten het AZC kan het niemand iets schelen dat binnen mensen depressief raken van het nietsdoen. De protagonist leeft en wacht. Net als anderen wacht hij op een besluit van de IND, mensen worden afgekeurd, starten opnieuw een procedure, krijgen weer nul op request. Langzaam is er geen grip meer op de tijd. Toen Kariem het centrum binnenkwam werd er een jongetje geboren. Als hij uiteindelijk een verblijfsvergunning krijgt is de baby een jongen van 9 jaar oud. De vergunning is het gevolg van een generaal pardon – niet van een besluit dat genomen is over zijn specifieke casus.

Hoe past deze tekst in mijn redenering over fictie en democratie? In de eerste plaats speelt de roman nadrukkelijk met fictie en non-fictie, met de ware voorstelling en de geconstrueerde verbeelding. De intentie van de auteur is te laten zien dat fictie vloeibaar is en vanzelf raakt aan de realiteit. In de tweede plaats biedt dit boek de ervaring van de asielzoeker die in Nederland terechtkomt en in procedures verstrikt raakt. Via de roman – die fictie en non-fictie tegelijk wil zijn – krijgen we een indruk van hoe het leven van een asielzoeker eruit ziet. Dat leert ons iets over de ervaringen van mensen die ook vandaag de dag aankomen, vastzitten en buitengesloten worden in Ter Apel – het enige centrum van aankomst dat we op dit moment in Nederland hebben.

De intentie van de auteur is te laten zien dat fictie vloeibaar is en vanzelf raakt aan de realiteit.

Hoe ik talent voor het leven kreeg is een ironiserend boek -ironie hier als term die Richard Rorty (1989) hanteerde- dat in een fictioneel kader de absurde Nederlandse bureaucratie beschrijft en choqueert in de psychologische analyse van iemand die geïntimideerd wordt door de monotonie van de verveling. De roman evoceert een protagonist die geboren werd als vrije nomade, ontsnapte aan een dictatoriaal regime, en vervolgens neergedrukt wordt in een system van reguleren en procedures.

Critici besteedden niet veel aandacht aan de roman tot het moment waarop de auteur op televisie verscheen in een DWDD editie van ‘Hier is Adriaan van Dis’ (De Wereld Draait Door, 2016). In het interview toonde Al Galidi hoe de Nederlandse regels hem onderdanig maakten, hoe een “rommelige waarheid in Nederland niet werkt, maar een nette leugen wel”. Hij toonde zijn enorme papieren dossier – met touw ombonden als bewijs van de onbarmhartige bureaucratie. Het interview bracht Al Galidi de media aandacht die zijn boek niet onmiddellijk had gegenereerd. De auteur zette buiten de roman de verwevenheid van feit en fictie verder aan toen hij, als sympathieke performer op bezoek bij een beroemde televisiegastheer, duidelijk maakte dat de grens tussen waarheid en leugen, auteur en verhaalfiguur vloeibaar is. Op televisie bleek dat de identiteit van de asielzoeker in Nederland een maskerade is.

Historische werkelijkheid in fictie: Otto de Kat

De tweede roman die ik kort wil bespreken als een voorbeeld van de inzet van waarheid en verbeelding in contemporaine literaire fictie, is Otto de Kat’s, Het uur van de olifant (2022). De Kat (pseudoniem van Jan Geurt Gaarland) bouwt in deze roman een fictief verhaal dat hij situeert in de context van Nederlands Indië aan het begin van de twintigste eeuw. Twee protagonisten, voormalig KNIL officieren, ontmoeten elkaar in de zomer van 1909 op Texel, en dat zet een stroom aan herinneringen in gang aan hun tijd in Indië en deelname aan de Atjeh oorlog (1873-1914).

Groepsportret van KNIL officieren aan het begin van de Atjeh Oorlog.

De plot van het verhaal is eenvoudig: Maxim Van Oldenburgh heeft gediend in het KNIL en is nu burgemeester van Texel waar hij woont met zijn gezin. Aan het eind van zijn militaire dienstperiode in Atjeh – hij was nog maar begin 20 – werd hij beschoten in zijn hoofd en herstelde hij in een rusthuis in Kota Radja. Daar leerde hij tweede luitenant W.A. van Oorschot kennen. Ze spraken intensief over de oorlog en vooral W.A. hield er een zeer kritische politieke mening op na: wat de Nederlanders op Atjeh uitvoerden was volgens hem misdadig. Hij schreef er later een serie artikelen over die werd gepubliceerd en de Nederlandse politiek in verlegenheid bracht. De komst van W.A. naar Texel brengt een gesprek op gang dat Maxim terugvoert naar de jaren in Indië. Het verhevigt zijn nachtmerries en maakt duidelijk dat hij lijdt aan PTSS: hij heeft in zijn eerste dagen op patrouille iets gezien en meegemaakt wat hij later heeft verdrongen: de brute moord op twee jongens door een Nederlandse kapitein. Maxim gaat in therapie, W.A. keert terug naar Indie en accepteert een baan bij de Javaanse spoorwegen.

Deze roman gaat over een periode in de Nederlandse geschiedenis die de meesten Nederlanders vandaag de dag nauwelijks nog kennen. Weliswaar zijn er verschillende officiële rapporten verschenen over hoe Nederlandse millitairen zich hebben misdragen in de koloniale tijd, maar een echte voorstelling van zaken hebben de meesten van ons tegenwoordig niet. De roman brengt ons terug naar de excessen van een koloniaal regime en heeft daarmee een politieke lading. Maar we kunnen de tekst ook op een meer existentieel niveau lezen: als het verslag van een militair die, teruggekeerd uit een oorlog, niet meer goed weet wat waar was en wat hij zich inbeeldt. In het rustige huwelijksleven dringen de fragmenten van geweld door: “Die heldentocht van Van Daalen, waar W.A. zo vernietigend over had verteld en geschreven, hij was in zijn dromen gedrongen, als een smerig en giftig fantoom. Er viel niets tegen te doen, de dromen kwamen terug. Het was de erfenis van zijn Atjeh-dagen” (De Kat, 2022, p. 53).

In de fictie van De Kat wordt de historische realiteit opgeroepen.

De Kat creëert een fictieve verhaalconstructie om daarin het woord te geven aan een romanpersonage dat echt heeft bestaan. Wilhelmus Arnoldus van Oorschot schreef onder het pseudoniem Wekker in oktober 1907 in de Haagse krant De Avondpost een serie van zeventien kritische stukken met de titel: Hoe beschaafd Nederland in de twintigste eeuw vrede en orde schept op Atjeh (Abrahams, 2022). Wekker wees op wreedheden door het leger begaan. De artikelen hadden een zeker effect, maar werkten – zo laat de roman zien – vooral door op de mensen die het zelf hadden meegemaakt en die de gebeurtenissen herbeleefden. W.A. van Oorschot nam in 1907 (hij was toen 27 jaar oud) ontslag uit het leger, kreeg een baan bij de Staatsspoorwegen op Java en verdween daarna in de geschiedenis. Omdat er weinig over hem bekend is, was er voor De Kat ruimte om deze figuur fictief in te vullen. Dit is wat de auteur er in de ‘Verantwoording’ achteraf over schrijft: “W.A. van Oorschot is een historische figuur wiens geschriften grote invloed hebben gehad op het beleid ten aanzien van Atjeh. Toch is W.A. in deze roman een fictief personage. De ontwikkeling van zijn denken kon niet getoetst worden, aangezien elk spoor van zijn levensgeschiedenis verdwenen lijkt" (De Kat, 2022, p. 221).

In de fictie van De Kat wordt de historische realiteit opgeroepen. Via de fictionele roman onderzoekt de auteur de geschiedenis, creeert hij een voorstelling die het verleden bindt aan het heden: ook vandaag de dag hebben militairen – denk aan hen die dienden in Afghanistan of Srebrenica – te maken met trauma’s en beelden die ze niet uit hun geheugen wegkrijgen. Door twee protagonisten te ontwerpen, waarvan een fictioneel en de ander gebaseerd op een daadwerkelijke historische figuur, nodigt de auteur uit om kritisch na te denken over de Nederlandse koloniale geschiedenis. En om ons te realiseren dat verbeelden, inbeelden en herinneren door elkaar lopen. De waarheid is niet te achterhalen.

Concluderend

De beschrijving van twee literaire romans van contemporaine auteurs laat zien dat het onderscheid tussen fictie en non-fictie, zoals Dorrit Cohn dat ter sprake bracht, nog steeds relevant is. In de laat-moderne samenleving waarin wij leven, zijn veinzen en verslag leggen van de realiteit, verbeelden en inbeelden, sterk verbonden met de ‘structure of feeling’ – term is van Williams (Seidl, Horak & Grossberg, 2009) – het culturele en sociale tijdsbeeld. Anders geformuleerd: beide auteurs tonen een diepe interesse in de functie van fictie in een politieke en globale context waarin positie gekozen (gehandeld) moet worden.

Cohn benadrukte dat in literaire fictie referenties naar de wereld buiten liggen, waarbij die referenties niet perse accuraat hoeven te zijn. Al Galidi en de Kat, in hun respectievelijke romans, tonen een meer dynamische en pregnante relatie tussen feit en representatie, waarbij de fictie deel is van de realiteit en zij de realiteit op haar beurt inkapselt. De narratieve wereld wordt door beide auteurs dan ook gepresenteerd als een multidimensionele compositie van menselijke verhoudingen, en niet als een constructie van toevallige subjecten die met en tegen elkaar handelen. De verhalen die worden verteld zijn verbonden met de complexe mondiale wereld waarin waarheid en leugen met snelheid circuleren.

Op de een of andere manier lijkt liegen of het onthouden van feiten meer - of in ieder geval makkelijker – geaccepteerd dan een aantal decennia geleden.

In de media overladen publieke ruimte van vandaag is het vaak moeilijk een onderscheid te maken tussen feiten, fake, verbeelding, realiteit, perspectief, en inbeelding. Op de een of andere manier lijkt liegen of het onthouden van feiten meer - of in ieder geval makkelijker – geaccepteerd dan een aantal decennia geleden. Je zou ook kunnen zeggen dat het ons vandaag de dag ontbreekt aan een gedeelde realiteit.

Als tegenreactie, zo is de inzet van mijn betoog, zouden we meer aandacht moeten besteden aan wat er te leren valt van en in literaire fictie. Er is fictie in de beschrijving van de realiteit (Al Galidi), er is politieke en existentiële realiteit in de fictie (de Kat). Lezers van fictie worden erin getraind ongeloof op te schorten en mee te denken met het beeld dat de auteur schetst. Haar plausibele perspectief of imaginaire scenario stimuleert tot nadenken, tot zelf-reflectie (Heynders & Bax, 2016). 

Timothy Snyder aan het begin van mijn betoog, waarschuwde dat men het onderscheid dreigt te verliezen tussen wat voelt als waarheid en wat eigenlijk waar is. Hij waarschuwde voor abstracties en ficties. Ik begrijp zijn zorg, maar pleit er ook voor de ficties te omarmen en terug te relateren aan de literaire fictie die ons al 200 jaar leert dat verbeelding een vorm van denken, inbeelden en onderzoeken is. Niet de waarheid is ijkpunt, maar de persoonlijke voorstellingen van mensen (literaire karakters) in hun specifieke context. De lezer leert verschillende waarheden door verschillende ogen te zien.

Het ervaren van de conceptuele complexiteit van literaire fictie traint de lezer in iets anders: het herkennen van narratieve flexibiliteit, ambiguiteit en multiperspectivisme.

Ik pleit hier voor een bewuste educatie in fictie, wat iets anders impliceert dan het aanleren van ‘media literacy’. Media geletterheid legt een focus op de diversiteit van media vormen en platforms en de rollen die daarmee verbonden zijn. Het ervaren van de conceptuele complexiteit van literaire fictie traint de lezer in iets anders: het herkennen van narratieve flexibiliteit, ambiguiteit en multiperspectivisme. Juist de aandacht voor verschillende en vaak niet op elkaar aansluitende representaties en percepties – gekoppeld aan verschillende personages - kan helpen in het herkennen en begrijpen van fake news activiteiten.

Fake news zou vervolgens geëxpliciteerd kunnen worden als een Darstellung: jou uitnodigend om kritisch te kijken naar mijn perspectief. Een educatie in literaire fictie helpt meer bewust te worden van hoe Darstellung en Vorstellung samenkomen, wat de de vloeibare grenzen zijn tussen realiseren en verbeelden, waarachtigheid en inbeelding. Het mechanisme van de fictie is fundamenteel voor onze samenleving en voor het onszelf handhaven in die samenleving. Ik sluit daarom graag af met Al Galidi, die aan het slot van de roman weg mag uit het AZC: “Lichamelijk en geestelijk was ik veranderd. De sociale dienst kende Semmier, net als de receptie, de vreemdelingenpolitie en de IND. Maar ik kende hem niet. Hem moest ik leren kennen om verder te kunnen gaan met mijn leven” (Al Galidi, 2016, p. 472).

 

Bronnen

Abrahams, F. (2022, 15 februari). Wie was Wekker? NRC. 

Barthes, R. (1989). The Rustle of Language (Reprint ed.). University of California Press.

Brennan, J. (2017). Against Democracy. Princeton University Press.

Cervantes, M. (1605). Don quichote (1ste editie). 

Cohn, D. (2000). The Distinction of Fiction. Johns Hopkins University Press.

De Kat, O. (2022). Het uur van de olifant (1ste editie). Uitgeverij Van Oorschot.

De Wereld Draait Door. (2016). Hier is. . . Adriaan van Dis - Rodaan Al Galidi - De Wereld Draait Door - BNNVARA. 

Farkas, J., & Schou, J. (2018). Fake News as a Floating Signifier: Hegemony, Antagonism and the Politics of Falsehood. Javnost - The Public, 25(3), 298–314.

Galidi, R. A. (2016). Hoe ik talent voor het leven kreeg (1ste editie). 

Habgood-Coote, J. (2018). Stop talking about fake news! Inquiry, 62(9–10), 1033–1065.

Heynders, O., & Bax, S. (2016). Imaginary scenarios: Literature and Democracy in Europe. Pivot: A Journal of Interdisciplinary Studies and Thought, 5(1).

Mohr, Shany (2019). Nobody Understands Democracy Anymore, A wave of recent books warning about a ‘crisis of democracy’ reveals that even our experts are confused about how democracies actually work. Tablet Magazine, 13 August 2019. 

Mounk, Y. (2018). The People vs. Democracy: Why Our Freedom Is in Danger and How to Save It. Harvard University Press.

NBC Universal. (2017, 22 januari). Meet The Press 01/22/17. NBC News. 

Prendergast, C. (2000). The Triangle of Representation. The Triangle of Representation.

Rorty, R. (1989). Contingency, Irony, and Solidarity. Cambridge University Press.

Seidl, M., Horak, R., & Grossberg, L. (2009). About Raymond Williams. Taylor & Francis.

Snyder, T. (2021, 28 december). The American Abyss. The New York Times. 

Sunstein, C. R. (2017a). #Republic: Divided Democracy in the Age of Social Media. Princeton University Press.

Tomko, M. (2007). Politics, Performance, and Coleridge’s “Suspension of Disbelief”. Victorian Studies, 49(2), 241–249.

Van der Linden, S., Panagopoulos, C., & Roozenbeek, J. (2020). You are fake news: political bias in perceptions of fake news. Media, Culture & Society, 42(3), 460–470.

Van Dongen, M. (2021, 3 maart). NOS boos op WNL over ‘fake news-Journaal’-opmerking van Baudet. de Volkskrant. 

Van Reybrouck, D. (2016). Against Elections: The Case for Democracy (UK ed.). Random House UK.

VRT Nws. (2020, 24 oktober). “America first, build the wall en fake news”: dit was vier jaar president Trump, samengevat in acht thema’s. vrtnws.be. 

Waisbord, S. (2018). Truth is What Happens to News. Journalism Studies, 19(13), 1866–1878.