Het empathisch teveel van Ignaas Devisch

Over Het Empathisch Teveel (Ignaas Devisch)

9 minutes to read
Review
Jan Blommaert
05/02/2018
3.5 out of 5 stars
9789023449812

img26534.520x290.box_.jpg

Het hashtag-activisme beleefde hoogdagen in 2017. In oktober van dat jaar scoorde #MeToo op zo’n 24 uur bijna twee miljoen tweets en twaalf miljoen Facebook vermeldingen in 85 landen, en overal op dezelfde manier: als een uiting van persoonlijke ervaringen met seksueel grensoverschrijdend gedrag en van solidariteit met andere slachtoffers daarvan. #MeToo was net als die andere illustere hashtag #JeSuisCharlie per definitie een persoonlijk statement dat identificatie uitdrukte met de miljoenen andere individuen die dezelfde ervaringen of bekommernissen delen. Het was, met andere woorden, een uitdrukking van pure empathie.

Empathie, zo stelt de Gentse hoogleraar ethiek, filosofie en medische filosofie Ignaas Devisch in de aanhef van zijn Empathisch Teveel, is populair. Het is zeker sinds de publicatie van de klassieker Empathy: A Handbook for Revolution (2014) door Roman Krznaric zowat de panacee geworden voor alles wat fout gaat in onze samenleving. We zijn een koude en afstandelijke samenleving geworden, en dankzij een verhoogd vermogen om ons in de plaats van de ander te stellen kunnen we de warmte en het wij-gevoel terugwinnen die we ergens onderweg verloren zijn geraakt. De Nederlandse voorman van GroenLinks, Jesse Klaver, maakte van “de empathische samenleving” zijn politiek doel, en ook voormalig VS-President Obama riep graag op tot meer empathie als oplossing voor Amerikaanse en wereldproblemen. We moeten elkaar terug wat meer leren aan- en meevoelen want, zoals Charlie Chaplin al zei in The Great Dictator, “we think too much and feel too little”. We zijn allemaal onverschillige berekenaars geworden, miniatuur technocraatjes op jacht naar eigenbelang. Empathie – méér empathie – is dus nodig.

We zijn snel bereid tot steun wanneer een weerloos en ernstig ziek kind onze hulp inroept, maar veel minder wanneer het een langdurig werkloze volwassen man betreft, ook al heeft deze laatste thuis drie weerloze en zieke kinderen.

Voor Devisch kan je moeilijk tégen empathie zijn.  Maar “empathie is een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde” om tot een rechtvaardige samenleving te komen (p135); meer in het bijzonder: “empathie werkt zolang ze niet als basis van verdeelmechanismen wordt opgevoerd” (p149). Voor dat laatste hebben we iets anders nodig: solidariteit – een vorm van systemische onpersoonlijkheid en onverschilligheid die daardoor precies ook onvoorwaardelijkheid inhoudt: ik hoef jou niet sympathiek te vinden, ik hoef je zelfs niet te kennen, om mijn bijdrage te leveren aan jouw welzijn. Omgekeerd hoef jij me evenmin een toffe peer te vinden, en hoef je me zelfs niet te bedanken voor mijn bijdrage. Die bijdrage is net een onpersoonlijk mechanisme opdat we niet constant individuele oordelen over elkaar zouden moeten uitspreken in zaken die het algemene welzijn aangaan. Dat laatste wordt overigens beheerd door een overheid die de plicht heeft om net dat soort onverschilligheid te hanteren: “een overheid hoeft ons niet sympathiek te vinden. Zolang ze iedereen maar op een juiste en rechtvaardige manier behandelt” (p96). En dus: “op beleidsniveau is empathie geen goede raadgever, vooral niet wanneer het aankomt op het nemen van politieke beslissingen” (p57). Op dat moment komen immers allerlei individuele beperkingen en vooroordelen aan de oppervlakte, en die ondergraven het algemene (en dus onverschillige, onpartijdige) karakter van beleid. Mensen zijn nu eenmaal complexe, ambivalente en niet erg rechtlijnige morele en emotionele wezens, en wat we bij de ene prachtig of schandelijk vinden hoeven we niet bij iedereen op dezelfde manier toe te passen. We zijn snel bereid tot steun wanneer een weerloos en ernstig ziek kind onze hulp inroept, maar veel minder wanneer het een langdurig werkloze volwassen man betreft, ook al heeft deze laatste thuis drie weerloze en zieke kinderen.

Daar nijpt het schoentje, zegt Devisch: “het inflatoire politieke gebruik van empathie wanneer die hand in hand gaat met de ontmanteling van solidariteit” (p56). Die spanning werkt Devisch uit in een sterk hoofdstuk 4. Hij wijst er op de populariteit van gemediatiseerde liefdadigheidsevenementen van het type De Warmste Week en Serious Request, die door beleidsmakers alom bejubeld worden (en waar diezelfde beleidsmakers graag met grote cheques komen pronken) terwijl het structurele beleid rond, zeg maar, armoede, dakloosheid, langdurige zorg constant zuiniger en voorwaardelijker wordt. Hier worden empathie en solidariteit met mekaar verward, en wordt herverdeling vooral aan een feelgood factor gekoppeld die een directe band tussen gevers en ontvangers van steun vooronderstelt (p99-100). In de plaats daarvan hebben we “werkbare onverschilligheid” nodig die onpersoonlijk en onvoorwaardelijk werkt, en verloopt via een bemiddelende instantie zoals de overheid die net dat directe contact uitschakelt. Ik hoef niet te weten wie er deels via mijn zorgbijdragen behandeld wordt voor, zeg maar, longkanker, en of die personen de kanker opliepen omdat ze jarenlang rookten. Ik hoef dat niet te weten, ik hoef er geen moreel oordeel over te vellen, ik hoef me er zelfs niet over te bekommeren – want precies dezelfde oordelen kunnen anderen over mij vellen wanneer ik aan de beurt ben als zorgbehoevende, met alle gevolgen vandien. In het systeem van werkbare onverschilligheid gaat het om structurele vormen van steun, “niet om acute gevoelens bij individuele gevallen” (p104). Of we als persoon steun verdienen of niet doet niet ter zake; we zijn lid van een gemeenschap en dat volstaat als basis voor solidariteit. Solidariteit heeft net als het politieke systeem waarin het past – democratie – een mate van abstractie en kilte nodig.

Dit is een sterk verhaal, mooi, vlot en boeiend verteld door Devisch en zeker van belang in de huidige conjunctuur. Ook al blijft Devisch spaarzaam met verwijzingen naar de politiek-filosofische canon, men vindt de gehele Verlichting terug in zijn boek: de scheiding tussen de private en de publieke sfeer, de gelijkheid voor de wet, de universele rechten van de mens, en het feit dat het individu zich, als burger, tegenover al deze dingen moet ontwapenen en het eigenbelang moet ondergeschikt maken aan het algemene belang. Ook de kritiek op wat we neoliberalisme noemen is helder, zij het impliciet. We zien een ontstellende toename van de individualisering, moralisering en privatisering van aspecten van de vroegere publieke sfeer, met armen, migranten, werklozen en zieken die steeds meer individueel getest worden op wat men in de Angelsaksische traditie “deservingness” noemt: verdien jij het, als individu, om steun van de overheid te ontvangen? Een leger aan controleurs en een arsenaal aan controlemiddelen zullen je deze vraag constant blijven stellen, en een oneindige reeks persoonlijke eigenschappen kan daarbij dienen als aanwijzing voor het antwoord. Devisch kent deze wereld door en door. Als filosoof met een uitstekende staat van verdienste in sectoren zoals geneeskunde en, meer algemeen, zorgverstrekking staat hij met de neus op de feiten. De lezer heeft dan ook nooit het gevoel dat hier vanuit een ivoren toren wordt gepraat: Devisch slaagt erin de grote relevantie van zijn vraagstuk op de lezer over te brengen, en de samenhang van zijn argument is moeilijk onderuit te halen. Het boek biedt dan ook prima argumenten voor al wie zich over deze thema’s in het debat begeeft.

Solidariteit heeft net als het politieke systeem waarin het past – democratie – een mate van abstractie en kilte nodig.

In een meer technische behandeling zou hij evenwel een aantal andere aspecten in zijn analyse moeten betrekken. Ik overloop er kort enkele. Eén: hij beschrijft een fenomeen dat men moeilijk nieuw kan noemen. De neoliberale effecten op structurele solidariteit zijn al geruime tijd bekend en beschreven. Om een makkelijk voorbeeld te geven: samen met een team onderzoekers publiceerde ikzelf in 2005 een studie getiteld “Grenzen aan de solidariteit: formele en informele patronen van solidariteit in het domein van migratie, huisvesting en veiligheid”. Wat we toen, bijna vijftien jaar terug, al zagen was hoe bevoegdheden die tevoren geconcentreerd waren bij de overheid versnipperd waren over publieke en private actoren, waarbij criteria die bij de ene instantie toegang tot steun gaven bij de andere niet werden erkend of averechts werkten. We zagen daardoor een verregaande informalisering van de rechten van burgers op structurele solidariteit, met toenemende marginalisering van vele steunvragers tot gevolg. Dit nieuwe mechanisme was het gevolg van “rationaliseringen” en “optimaliseringen” bij een “afslankende” overheid, en die rationalisering hield een verregaande irrationalisering in: een subjectieve focus op het individu eerder dan de objectieve toestand, en voortdurende morele oordelen over individuele eigenschappen die de kansen op steun bepaalden. Mensen liepen uitkeringen en toegang tot daklozenopvang mis door bureaucratische … empathie. Devisch suggereert dat we “nog allemaal moeten wennen aan het idee dat in een democratie niet alle verhoudingen met mensen warm kunnen zijn” (p108). In het onderzoek dat we uitvoerden was dàt precies wat mensen vroegen: meer afstandelijkheid, meer automatismen, onvoorwaardelijkheid en universaliteit. Ze waren de idee van Devisch al lang gewend geraakt, en ze waren die idee zeer genegen.

Twee, hoewel Devisch zijn begrip van empathie zorgvuldig definieert (“het vermogen je in te leven in en mee te voelen met wat je denkt dat de belevingswereld van anderen is”, p.27) hanteert hij het soms onzorgvuldig. Het onderscheid tussen empathie, rationaliteit en actielogica is bijvoorbeeld niet geheel duidelijk in de voorbeelden die hij geeft van Merkel, De Wever en Wilders (p24-27). Is het inspelen op de voorkeuren van een electorale meerderheid een zaak van empathie? Of is het een actielogica die politieke rationaliteit kenmerkt? Ook laat hij de begrippen “psychologisch” en “moreel” af en toe samenvallen op betwistbare manieren (bijvoorbeeld p79-80), waardoor precies de complexiteit van acties vereenvoudigd wordt. Mensen kunnen aan “ludieke” acties deelnemen – denk aan de Ice Bucket Challenge – vanuit heel complexe motieven en met heel uiteenlopende morele houdingen, die bovendien nog kunnen verschillen voor, tijdens en na de actie zelf.  Acties worden nogal schematisch voorgesteld in het boek.

Drie: dat schematische vindt men overigens ook in de manier waarop Devisch empathie en solidariteit tegenover mekaar plaatst. Het eerste wordt – zie de definitie hierboven –als strikt individueel, concreet en transparant voorgesteld, en het tweede als abstract, een zaak van de overheid en buiten het bereik van het individu. Dit schema domineert het boek, en terwijl het waardevol is als kadertje om andere zaken aan op te hangen maakt het een aantal dingen onzichtbaar. Bijvoorbeeld: processen die vertrekken van individuele, spontane en impulsieve empathie en leiden naar collectieve, gestructureerde en rationele solidariteit buiten de overheid om. In de zomer van 2015 schrokken miljoenen Europeanen wakker wanneer een foto van een dood jongetje op een Turks strand hun sociale mediawereld binnenkwam. Pure empathie. Op dat ogenblik was geen enkele regering in de EU bereid tot grote inspanningen voor de enorme aantallen vluchtelingen die via de Middellandse Zee de EU trachtten te bereiken. Maar wat we zagen was hoe die virale empathie zeer snel aanleiding gaf tot duizenden burgerinitiatieven, waarvan sommige zo grootschalig en langdurig dat ze als het ware een soort “grassroots” parallel vluchtelingenbeleid schiepen naast (of beter: tegen) dat van de overheid. Dit is niet langer verklaarbaar via individuele empathie, en evenmin gaat het om de abstracte en automatische solidariteit die Devisch er tegenover stelt. Het is een tussenvorm of een evolutiefase, en een heel belangrijke. En dat brengt me tot het laatste punt.

Het zoeken naar collectieve empathie is precies de inzet van hashtag-activisme, en het zijn massaal gedeelde empathische gevoelens die uitgroeien tot belangrijke sociale en politieke feiten.

Vier: het boek van Devisch staat bol van voorbeelden die met sociale media of massamedia en populaire cultuur te maken hebben. Hij bespreekt de reacties op zijn eigen sociale mediaberichten, en hij verwijst naar virale online fenomenen en naar grootschalige media-evenementen zoals De Warmste Week en Serious Request. Die enorme en fundamenteel nieuwe media-infrastructuur is echter geen thema in het boek. En dat terwijl een aantal van de gevallen die hij bespreekt enkel als sociale feiten bestaan dankzij die infrastructuur. Ik gaf zelf bij aanvang het voorbeeld van hashtag-activisme: media zoals Twitter zijn fenomenale instrumenten voor de mobilisatie van empathie, en de politieke meester-Twitteraars (van Donald Trump tot Geert Wilders en Theo Francken) doen constant beroep op het buikgevoel van hun achterban en willen het viraal laten gaan. En punt drie hierboven ging net over virale (dus online) empathie die georganiseerde collectieve actie mogelijk maakt. Het zijn net de sociale media die moeten duidelijk maken dat empathie niet langer meer uitsluitend als individueel fenomeen kan gezien worden: het zoeken naar collectieve empathie is precies de inzet van hashtag-activisme, en het zijn massaal gedeelde (“trending”) empathische gevoelens die uitgroeien tot belangrijke sociale en politieke feiten. #MeToo is er een schoolvoorbeeld van.

Wat we weten over dit soort collectieve processen op sociale media is dat ze formatterend werken. Men ontwikkelt, bijvoorbeeld in hashtag-activisme, zeer specifieke en grotendeels uniforme manieren om empathie te uiten en gestalte te geven in acties – als collectief, als gemeenschap. Vanzelfsprekend zijn de grote liefdadigheidsevenementen ook verregaand geformatteerd, en zijn betogingen en andere oudere vormen van publieke demonstratie dat eveneens. Dit soort collectieve acties zijn onbetwistbaar cruciale ingrediënten van een levende democratie, en ze staan tussen het naakte individu en de volledig opgetuigde overheid. Dit is een leemte in het boek: Devisch vermijdt dat soort complexe vormen van geformatteerde collectieve empathie als politieke actie en geeft de voorkeur aan een eenvoudige tegenstelling tussen individuele empathie en abstracte solidariteit, tussen individu en overheid. Nogal wat boeiende en snel evoluerende sociale en politieke fenomenen blijven daardoor buiten beschouwing.

Niettegenstaande dat alles is Het Empathisch Teveel een goed en zeer nuttig boek dat bijzonder belangrijke vragen stelt en zeer heldere lijnen schetst voor verder debat. Het is op zijn minst  is een in your face argument tegen zij die denken dat de wereld zal gered worden door warme gevoelens van naastenliefde alleen. En zeker ook tegen zij die vinden dat de formele regels van een democratie slechts hinderlijke archaïsmen zijn in vergelijking met de eigen meningen, overtuigingen en vooroordelen.

Ignaas Devisch, Het empathisch teveel. Op naar een werkbare onverschilligheid. Amsterdam: De Bezige Bij, 2017, 175p