Wilders, Rutte of Erdogan: wie heeft recht van spreken?
Over een vaak misbruikt democratisch grondrecht
Midden maart, een kleine week voor de verkiezingen, bevond Mark Rutte zich plots in het middelpunt van een internationale crisis. De Turkse overheid wilde de in Nederland verblijvende Turken oproepen om het referendumvoorstel van de regering-Erdogan te steunen, en stuurde daarvoor minister van buitenlandse zaken richting Schiphol. Maar het was verkiezingstijd en dus schoot Geert Wilders meteen in een tweetkramp: "Rutte kan niet eens één Turk tegenhouden. Wat een slappeling" en "Ik eis namens miljoenen Nederlanders van premier Rutte: weiger de Turkse minister toegang tot Nederland! Laat hem hier niet landen!" En ja, het kabinet trok de toestemming tot landing in. Erdogan was not amused en haalde stevig uit naar Nederland en z'n politieke cultuur.
Turkse regeringsleden werden het recht ontzegd in Nederland te spreken, zelfs in hun eigen consulaat.
Wanneer de Turkse regering - die nu de kans zag op een leuke internationale rel die electorale munt kon opleveren - een dag later de minister van familiezaken per auto vanuit Duitsland naar Rotterdam stuurde, werd het nog bonter. Nu waren de Nederlandse Turken immers in hun wiek geschoten, en enkele honderden demonstreerden tegen het besluit van Rutte in de buurt van het Rotterdamse consulaat. Er kwamen opstootjes en er vielen gewonden. Dat gaf de Nederlandse overheid meteen de gelegenheid om de openbare orde in te roepen om ook dié minister linea recta het land uit te sturen. Wat vanzelfsprekend aanleiding gaf tot een ongeziene diplomatieke rel tussen twee NAVO-landen die met name in Syrië en Irak nauw moeten samenwerken. Turkse regeringsleden werden immers het recht ontzegd in Nederland te spreken, zelfs in hun eigen consulaat, en dat is niet niks. Die Turkse regeringsleden hadden dan ook enkel diep misprijzen voor hoe Nederland met de vrijheid van meningsuiting omspringt.
Iemand die voor diezelfde vrijheid van meningsuiting ook uiterst gevoelig blijkt is Geert Wilders. Toen hem in februari 2009 de toegang tot Groot-Brittanië werd ontzegd om daar te spreken over zijn anti-Islam film Fitna, liet hij weten: "Dit is niet alleen een klap in mijn gezicht, maar ook voor de vrijheid van meningsuiting". En hij eiste dat premier Balkenende zijn Britse collega hierover "keihard" zou aanspreken. Net, dus, wat de Turkse ministers zegden en eisten toen hen datzelfde recht werd ontzegd in Nederland. En toen Wilders eind 2016 terecht stond wegens zijn "minder Marokkanen" uitspraak, benoemde hij die rechtszaak tot "proces tegen de vrijheid van meningsuiting". Net zoals zijn vrijspraak in een eerder proces in 2010 tot triomf voor de vrijheid van meningsuiting was uitgeroepen. Immers, die vrijheid mag volgens Wilders niet beperkt worden, "de waarheid" moet altijd zegbaar zijn, zeker wanneer ze door "miljoenen" landgenoten gedragen wordt. En dat laatste is nu precies wat Erdogan aanvoerde om na de mislukte staatsgreep van 2016 een verregaande zuivering door te voeren in de Turkse media: het volk staat achter mij.
Het is een merkwaardig rollenspel: een soort carnaval waarin de prins van de Nederlandse vrije meningsuiting die vrijheid voor Turkse politici wil beperken; en vertegenwoordigers van een bikkelhard censurerend regime zich prompt beroepen op net die vrijheid. De eerste beperkt dus een vrijheid die hij voor zichzelf zonder beperkingen opeist, terwijl de tweede zich beroept op een vrijheid die hij anderen zonder pardon ontzegt.
Ziehier de realiteit van de vrijheid van meningsuiting: ze is verworden tot een politiek-strategisch wapen dat wordt getrokken wanneer het mezelf goed uitkomt, en opgeborgen wanneer het de tegenstrever goed zou uitkomen. Dat wapen is heel krachtig omdat het berust op een ideologische illusie: dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt en absoluut is, en dat men dus het onvervreemdbare recht heeft om alles publiek te zeggen wat in ons opkomt. Dat die dingen anderen kwetsen, kansen ontnemen of schade berokkenen doet niet ter zake: ik heb een mening en moet die, altijd en overal, vrij kunnen uiten.
In de echte wereld is die vrijheid, zoals elke democratische vrijheid, formeel beperkt door regels en wetten zoals die tegen laster en discriminatie - wat Wilders zelf tot z'n schade moest ondervinden - en informeel door culturele en sociale codes die we, om een oud woord te gebruiken, vatten onder de termen "goede manieren" en "beleefdheid". Jouw vrijheid eindigt waar die van iemand anders begint - het goede oude democratische adagium geldt ook hier.
Ziehier de realiteit van de vrijheid van meningsuiting: ze is verworden tot een politiek-strategisch wapen dat wordt getrokken wanneer het mezelf goed uitkomt.
Die illusie van een absolute vrijheid is precies dankzij politici zoals Wilders een leven als waarheid gaan leiden. Bij talloze incidenten staan de sociale media bol van schuimbekkende tirades over "censuur", "de mond snoeren", "politieke correctheid", "gedachtenpolitie" en zo meer, gedrenkt in een bloeddorstige sfeer van "je zal de rekening nog wel gepresenteerd krijgen" wanneer je die vrijheid wil beperken. En mensen geloven dat echt. De illusie is immers een frame geworden, een ruimere logica, waarin wat ik denk (en dus wil zeggen) zo wààr is dat politieke tegenstrevers er bang van zijn, waardoor ze me willen verbieden het te denken en te zeggen. En daardoor zijn die tegenstrevers ook antidemocraten, want in een echte democratie moet alles, écht alles, publiek zegbaar zijn. Zeker dat wat ik te zeggen heb.
Die frame duikt dus in talloze incidenten op. Maar in even vele gevallen blijft ze weg. Je hoort ze niet, bijvoorbeeld, wanneer de politieke tegenstrever datzelfde recht opeist. Dan volstaan onze eigen inhoudelijke indrukken van wat die tegenstrever te zeggen heeft, om hem of haar dat recht te ontzeggen. De Turkse regeringsleden waren niet welkom, want het referendum in Turkije stuurt aan op een dictatuur, zo hoorden we, en dié mening mag niet geuit worden. Je hoort ze evenmin wanneer overheden die deze vrijheid alle eer bewijzen in dezelfde adem verregaande censuur, surveillantie of sanctie aankondigen voor wie bepaalde denkbeelden huldigt en uit - denk aan het "deradicaliseringsbeleid" dat, met een iets andere bril op, net zo goed als een vorm van censuur en controle over gedachten en meningen kan beschouwd worden. Of denk aan het recente voorstel van de VVD om te onderzoeken hoe academici in Nederland politiek denken - want, tja, we willen geen "politiek correcte" (lees: linkse) universiteiten, toch? Telkens volgt een overdaad aan rechtvaardigingen: dit gaat om de veiligheid, de openbare orde, de politieke evenwichten, de diversiteit, de toekomst van onze kinderen, de waarheid. Maar elk van die rechtvaardigingen zou woedend verworpen worden wanneer ze tegen onszelf zou gebruikt worden.
Degenen die het absolute karakter van de vrijheid van meningsuiting met veel omhaal beklemtonen, zo zien we, zijn vaak degenen die ze al dan niet bewust en doordacht voor anderen beperken, controleren of ontzeggen. Net zij die geen enkele uitzondering voor zichzelf willen accepteren, zijn degenen die de meningen van hun tegenstrevers als uitzondering bestempelen, als bron van gevaar of destabilisering. Men verfoeit elke regel of wet die die vrijheid beperkt, maar legt ijverig regels en wetten aan anderen op. En zo krijgen we, gek genoeg, een vrijheid van meningsuiting die men als absoluut voorstelt, maar slechts voor een deel van de bevolking.
Die vrijheid diende om burgers in staat te stellen een redelijke dialoog met elkaar aan te gaan, om zo een compromis te sluiten
De vrijheid van meningsuiting is een oerdegelijk democratisch grondrecht. Maar het was nooit een doel op zich: het diende om burgers in staat te stellen een redelijke dialoog met elkaar aan te gaan, met respect voor elkaars integriteit, standpunt, belangen en gevoeligheden, en met het oog op die collectieve redelijkheid die men nodig heeft om een compromis te sluiten - dus om het gemeenschappelijke belang te laten overwegen op de eigen voorkeuren en stokpaardjes (lees: meningen). Net daarom was het steeds aan allerhande regels gebonden, en waren die regels altijd al een geliefde schietschijf voor antidemocratische en autocratische politici.
Ik weet het, dit zijn oude woorden, en vluchtiger dan ooit in een cultuur van snelle en extreme interacties die men gemakshalve "debatten" noemt. Maar wie een nieuwe en betere democratie wil, waarin hij of zij écht iets te zeggen heeft, kan z'n voordeel doen bij het afstoffen van enkele van de oudere principes ervan. Ze zijn niet allemaal tot op de draad versleten - sommige ervan hebben zelfs heel weinig kilometers op de teller.